vrijdag 23 december 2011

Voor de kerstkrant

Lichtjes
Ik strijk de lucifer over het doosje en voel de hitte door de kop van de lucifer heen stralen. Het vlammetje reikt de lont van de kaars die langzaam oplicht. Het eerste lichtje is aan. Nog vele zullen volgen. De lampen blijven uit, de kaarsen gaan aan. Niets zo fijn als het kerstgevoel in huis brengen.
Wat een luxe. Ik kan kiezen om dit te doen.
Voor mij staan lichtjes symbool voor kerstmis. Zonder licht, geen kerst. Geen kerst zonder licht. Hoe schrijnend is het om dan te weten dat er zoveel gezinnen zijn op Curaçao die geen elektriciteit kunnen betalen.  Dus geen licht hebben. Wel kaarslicht, of een olielampje. Maar niet de bevoorrechte positie om te kunnen kiezen voor kaarslicht.  Deze mensen willen ook graag een kerstboom met een snoer lichtjes. Net als de rest.
En die krijgen ze dan. Die kerstboom. Een weldoener schenkt een flink aantal kerstbomen met lichtjes. De mensen zijn blij. Zijn ze blij? Blij met een dode mus. Wel een boom, wel lichtjes, maar geen elektriciteit om de lichtjes te kunnen ontsteken.
Gelukkig is iemand  ooit zo alert geweest om dit op te merken. De blije ontvanger zal dit niet snel ter sprake brengen. Naast bescheidenheid  en trots is de schaamte te groot om dit kenbaar te maken. Toch is het ter ore gekomen. En naast de geschonken kerstboom met lichtjes, werd ook de elektriciteit geschonken. Voor wel twee hele weken.
Genoeg om het kerstgevoel te kunnen hebben. Genoeg om ook lichtjes aan te kunnen steken. Genoeg om te wennen aan deze luxe. Genoeg om te weten dat de rest van het jaar weer in duisternis gehuld zal zijn. Genoeg om te weten dat er een onafgesproken schuld te vereffenen is ooit, in de toekomst. Bij verkiezingen of keuzes die gemaakt moeten worden. Want niets is voor niets. Ook schenkingen niet die doorgaan voor het blije kerstgevoel.
De eerste jaren dat ik in Nederland woonde werd hier met kerst niet veel gedaan. Ja, je zag in elk huis een kerstboom staan, maar daar hield het wel mee op. Er hing een snoer lichtjes in, maar dan ook alleen in die boom. Om wat van de kerstsfeer te proeven moest je in de avond langs de huizen lopen en waar de gordijnen niet voor de ramen hingen naar binnen gluren om iets van het gevoel te voelen. Alleen op donderdagavond was het anders. Koopavond. De winkel etalages mooi verlicht en versierd. De hele stad was in kerstsfeer. Als student hadden we weinig geld om uit te geven, dus het was veel sfeer opdoen, veel etalages kijken of bij de Bijenkorf ons vergapen aan een kerstboom van wel drie verdiepingen hoog. En dan die lichtjes in die boom. Ontelbaar zoveel.
Zo anders was ik het gewend. Op Curaçao waren de meeste huizen versierd met veel lichtjes. Aan de hekken, op de huizen, in de bomen. Overal waar je keek was er licht. Al dan niet betaald door bedrijven in het kader van een goede doelen actie, maar licht was er. Ook waren er toentertijd hele wijken versierd met lichtjes. Aan de gevels van de huizen waren hele schouwspelen opgebouwd. Je parkeerde de auto aan de rand van de wijk en liep er doorheen.
Foto’s moesten het bewijs vormen voor mijn Nederlandse vrienden. Dit kenden zij niet. Inmiddels hebben ze hier goed de schade ingehaald. En ik zou nu kunnen zeggen dat de Antillianen die naar Nederland zijn gekomen voor een ommekeer hebben gezorgd, maar dat geloof ik niet. Zeker niet bij ons in het dorp. De mensen die hier los gaan zijn absoluut van Nederlandse herkomst en hebben niets met de Antillen van doen. Het kan zo zijn dat ze wel eens bij mijn zus in de buurt op visite zijn geweest en zo zijn aangestoken door dit lichtvirus.
De hele straat is verlicht als mijn zus en zwager hun huis in kerstsfeer brengen. Je hoort de buren niet klagen hoor. Tuurlijk, de kinderen vallen moeilijker in slaap vanwege al dat licht, maar hun stroomrekening zijn altijd lager in december. Ze hoeven geen lamp aan te doen als mijn zus de hare maar aan doet.
Veel lichtjes dus nu hier. Gezellig, sfeervol, maar het brengt ook het gevoel van heimwee met zich mee. Was ik maar op het eiland denk ik dan. En dit jaar hebben we het geluk dat we dat ook gaan meemaken. De lichtjes in Nederland zullen het zonder ons moeten doen. Zo ook de buren van mijn zus, wat zal dat ze tegenvallen.
Wij gaan genieten van de lichtjes op Curaçao. En dan niet alleen van de lichtjes in de kerstbomen, maar van alle lichtjes. Al die lichtjes in de lucht met aña nobo. Een waar schouwspel, zonder mist of dik wolkendek zodat alles goed zichtbaar is.
De lichtjes in de ogen van vrienden wanneer we elkaar weer in de armen sluiten. Wanneer we samen op paranda gaan en genieten van elkaar gezelschap voor de korte duur van ons verblijf.
De lichtjes aan de hemel. De sterren die glinsterend fonkelen. Die onze dierbaren die er niet meer zijn vertegenwoordigen.
Als laatste, maar zeker niet de minste zijn toch wel de lichtjes  die je kan aanschouwen als je over de hoge brug ( de koningin Julianabrug ) rijdt. Wat een lichtjes.  En al is de ISLA op het moment omstreden en veel in het nieuws. Niet altijd op een positieve manier,  voor één ding wil ik wel pleiten. Die lichtjes, zo mooi. Overal waar je kijkt is wel een lichtpuntje te zien, klein, groot, ver weg, dichtbij.
De warmte van het licht brengt mensen nader tot elkaar. Of dit nu met bijbedoelingen is of oprecht omdat je om de ander geeft. Feit blijft voor mij dat licht mensen verbindt.
Bon Pasku.

zondag 18 december 2011

Bonaire

Hoe moet dat toch met Bonaire? Mijn hart huilt om mijn geboorte eiland. Ik hoor zulke schrijnende verhalen.
Dat de nieuwe ( Nederlandse) marechaussee op het vliegveld aan terugkerende bewoners vraagt wat ze op het eiland komen doen. Pardon, denk ik dan.
Of dat cultuurgebonden producten die uitgedeeld worden bij een begrafenis, zoals koffie en suiker , worden afgepakt, met het commentaar, dat het ook op Bonaire te koop is. Ja, tegen welke prijs? Moet je daar dan ook 27 dollar voor betalen? Net als voor een zak cement, die op Curaçao 11 gulden kost en in Nederland 3 euro. Maar daar gaat het niet eens om.
Het gaat erom dat er niet verder wordt gekeken  dan het handboek dat deze mensen hebben gekregen bij hun opleiding in Nederland. Er daar staat in dat koffie niet meegenomen mag worden. Ik wil die passage graag zien. Dat er ook nog zoiets als cultuur bestaat, ontgaat ze volledig. Dat de twee eilanden zustergemeenten zijn van oudsher, wordt voor het gemak even vergeten.
Nee, zoals ik het begrijp is het geen pretje op Bonaire, en dat doet pijn in mijn hart. Ik zou er zo willen wonen, maar ben nu wat huiverig. Straks wordt ik ook gezien als één van die vele Nederlanders die zo nodig naar het eiland moest komen met hun dure euro’s. Dat het mijn geboorte eiland is en dat ik het al mijn hele leven een warm hart toedraag kan je aan mijn buitenkant niet zien. Ik huil in stilte.
Ik zie de beelden op televisie. Een programma over Bonaire. Wat is het toch een mooi eiland en wat hebben de programma makers  een ontzettende misser gemaakt met dit programma. Want hoe mooi het eiland ook is, de enigen die ze aan het woord laten zijn de nieuwe ( Nederlandse) bewoners. Die het lef ook nog hebben om te vertellen dat ze na een paar weken een paar locale inwoners hebben ontmoet. De locale inwoners zijn dus ook Nederlanders die nu twee jaar op het eiland wonen. Hoe durven ze.
Er is geen persoon in beeld geweest die ook maar iets van kleur op zich had. Ja, de schoonmakers van het hotel, die je in de verte met elkaar zag praten. Mijn maag draait zich om als ik dit soort beelden zie. Collega’s die het ook gezien hebben zeggen alleen maar, mooi hoor, dat eiland van jou, zou ik ook wel willen wonen, en het enige dat ik denk is. Echt niet. Als het aan mij ligt niet. Nooit. Je blijft maar hier, in dit koude land wonen. Met je koude blik op de wereld . En dat is natuurlijk ook weer niet eerlijk. Er zijn genoeg mensen in Nederland die Bonaire ook een warm hart toedragen.
Het valt alleen op dat er nu een hele groep mensen op Bonaire zijn die toevallig allemaal wel dezelfde kant uit kijken en daarbij vergeten om zich heen te kijken. Ze zien alleen hun eigen bekrompenheid en vergeten te zien hoeveel moois het eiland te bieden heeft. Niet alleen onder water, maar ook boven water. De cultuur, de mensen, de warmte, de hartelijkheid. Zoek het op. Ik omarm het.


zaterdag 10 december 2011

facebook

Facebook, wat een geweldig medium. Ik vraag mij wel eens af hoe ik contact hield met al mijn vrienden van facebook voordat het bestond. Niet dus. Onmogelijk. Al sik zo mijn vriendenlijst eens doorloop moet ik eerlijk bekennen dat ik met de meeste ervan nog steeds geen contact heb. Waarom hou ik ze dan toch aan als vrienden.
Ik ben de leeftijd voorbij dat ik een flink aantal vrienden bij mijn naam wil hebben staan. Daar gaat het dus niet om. Waarom dan wel. Het is een stukje van thuis. Ik kan dat maar moeilijk uitgelegd krijgen aan mijn man.
‘Zit je nu alweer achter die pc?, Ben je aan het werk?’.
‘Eh nee, schat,  ik zit op facebook’.
Ik hoor de zucht, maar zie hem al niet meer, ik kijk alweer naar mijn beeldscherm. Is er iets veranderd? Heeft iemand iets gezegd? Nee, nog niet. Dat komt dadelijk wel.
Zie je wel, daar veranderd iets. Iemand heeft een foto erop gezet. Oh dat is jammer, deze mensen ken ik eigenlijk niet zo goed. alleen de vriend zelf en die staat niet op de foto’s. nog even wachten dus maar.
Ondertussen kijk ik of ik mailtjes heb ontvangen. Ja, mijn moeder, leuk, met een heleboel foto’s erbij. Even een kop thee pakken,dan ga ik die eens goed bekijken. Het downloaden van de foto’s duurt langer dan ik dacht, dus ondertussen toch nog maar even kijken op facebook of daar iets is veranderd. Niets. Dan maar terug naar de foto’s die nu langzaam binnen komen.
Ik hoor een belletje. Wat is dat ook alweer? Oh ja, skype. Of ik wil skypen met mijn ouders. Tuurlijk. Doen we. Terwijl ik op accepteren druk roep ik mijn zoontje erbij. Opa en oma willen best skypen met hun dochter, maar eigenlijk is het veel leuker met hun kleinzoon, en gelijk hebben ze. Kleinzoon komt eraan gedrenteld . Hij wil eigenlijk al een hele tijd spelletjes doen op de computer, maar mama is nog bezig met facebook dus dat kan nog niet. Skypen is een slecht alternatief en na een paar rare bewegingen en een ayo is hij weer weg.
Ik hou het kort, wil de foto’s nog zien en moet eigenlijk echt werken.  Toch nog even op facebook kijken hoor. Hee dat is leuk, die vriendin van vroeger is nu op vakantie in Amerika. Even kijken waar ze heen is. Naar Miami, dat is leuk, en er staat al een foto bij. Jeetje, wat is ze veranderd. Ben ik ook zo veranderd? Wat zullen mensen denken als ze foto’s van mij zien die ik op facebook zet? Met de kerst ben ik daar, zullen mensen mij aanspreken, omdat ze me nu herkennen van de foto’s van facebook? Of hadden ze me anders ook wel herkend?
Gaan we iets afspreken met de kerstdagen?, wordt mij gevraagd. Oei, ik weet niet of ik daar wel zin in heb. Maar ja, iedereen weet nu dat we naar het eiland komen, dat had ik al op facebook gezet. Hoe kom ik hier nu onderuit? Zal ik haar snel ontvrienden? Of valt dat op? Even kijken hoeveel vrienden ze heeft. Oh, dat zijn er niet zo veel. Dan gaat het vast opvallen als ik haar ga ontvrienden. Dat wil ik niet. Ja, wel ontvrienden, maar niet dat het opvalt.
Hee, een berichtje van manlief. Of ik kom eten. Eten? Dat kan hij toch ook gewoon vragen. Oh, dat had je al gedaan schat. En ik hoorde je niet. Ik kom eraan, even zeggen dat ik met de kerstdagen wel iets wil afspreken.
Nee, niet met jou. Jij gaat al mee. Met…. Laat maar, die ken je toch niet. Iemand van vroeger. Vrienden. 

zondag 4 december 2011

sinterklaas

Sinterklaas is leuk. Voor de kinderen.
Als ouder kan ik inmiddels zeggen, dat ik het heel leuk vind als die goed Heilig man komt, maar dat ik het nog leuker vind als hij weer gaat. Al die stuiterende kinderen is best leuk voor een tijdje, maar het moet  niet te lang duren.
Hier liggen in augustus de pepernoten al in de supermarkt. Ik weet niet of dat op Curaçao ook zo is. Hier ontstaat dan meteen de eerste discussie van de paar die elk jaar weer terugkomen.
Moet dat nou, zo vroeg dat snoepgoed. De kinderen snappen er niets van, allemaal commercie. Waarop de tegenpartij ( meestal de commercie) roept dat dat allemaal wel meevalt.
Een andere discussie die ook elk jaar terugkeert is deze: wij willen geen zwarte pieten, dat is discriminatie. Rassenverschil van vroeger uit, dat in stand wordt gehouden. Waarop de tegenpartij roept: zwarte piet is zwart vanwege het roet uit de schoorstenen. Daar zit geen rassenverschil in. Hij was het blanke hulpje van de sint, zwart geworden door het roet.
Dit jaar is er een nieuwe discussie ontstaan, en wel één in Leeuwarden. Door het schrappen van een stuk van de route die Sinterklaas altijd rijdt is er woede ontstaan bij de middenstanders op die route. Zij plannen nu een eigen intocht met een eigen Sinterklaas. Op hetzelfde tijdstip als de officiële ontvangst van de Sint een paar pleinen verderop. Dit tot grote woede van de organisatie, want stel je voor dat deze twee Sinten elkaar per ongeluk tegen komen onderweg. Wat moeten de kinderen daar wel niet van denken.
Sinterklaas is toch wel een heel Hollands fenomeen. Daarom is het ook zo leuk dat de inwoners van Leeuwarden iets kunnen leren van het Sintgebeuren op Curaçao.
Lieve mensen in Leeuwarden, luister goed. Als kind weet ik niet beter of op de grote kruispunten op het eiland stonden meerdere Sinterklazen , met hun pieten , in open jeeps te wachten tot hun stoplicht groen werd.
Curaçao kent één Sinterklaas en heel veel hulpsinterklazen en als de Sint op de plek aankomt waar hij hoort te zijn is hij de echte Sinterklaas voor deze kinderen.  
Sinterklaas is gewoon een mooi feest. Laten we dat zo houden. Hier, maar zeker ook op Curaçao. Alleen de pieten op Curaçao hebben het iets zwaarder te verduren dan de pieten in Nederland. Vanwege de warmte loopt het roet ze zo soms in de nek en dan die liedjes die de kinderen zingen he: zwarte piet, kabriet.  En dan mag je ze tegenwoordig niet eens meer meenemen in die zak van Sinterklaas. Ik ga wel hoor. Ik wil wel mee naar Spanje. Het is weer een stukje dichterbij huis. Zwarte Piet kabriet, hoort u mij, zwarte Piet, kabriet. 

zaterdag 26 november 2011

Proost

Wat drink je nu als je uitgaat in Nederland? Bier, wijn. Ik was op Curaçao een rum drinker. Rumcola , een Baco. Dit vond en vind ik lekker, en was bovendien net zo duur als wijn. En bier vond en vind ik nog steeds niet lekker.

In Nederland was een baco niet te betalen. Betaalde je voor een biertje bijvoorbeeld 2 euro, dan was een baco al gauw 8 euro.

Nu is het in Nederland ook heel gewoon om een pot te maken. Dat wil zeggen: iedereen die uitgaat legt geld in. Iedereen evenveel en daar werd de drank van gekocht. En als de pot op was, moest iedereen weer bijleggen. De eerste keer bestelde ik een baco en dronk dat in hetzelfde tempo als mijn vrienden hun biertje en toen werd dat wel een probleem, want ik dronk in mijn eentje de pot te snel leeg. Dat was niet eerlijk. Ik heb hier dus geleerd om wijn te drinken, maar toen ontstond er een ander probleem. Ik kreeg de wijn niet snel op als de anderen hun biertjes, dus nu dronken zij de pot leeg.

We zijn er samen wel uitgekomen door heel simpel uit te rekenen hoeveel baco’s ik kon bestellen en zoveel dronk  ik er die avond, maar het spontane was er wel van af.

Tegenwoordig maken we geen pot meer, maar geven we om de beurt een rondje. Wel zo makkelijk, zeker niet zo eerlijk. Ik heb hier vrienden voorbij zien komen die het zo speelden. Als het hun beurt was om een rondje te geven dan vroegen ze dat net iets te vroeg. De glazen waren dus nog halfvol, waardoor iedereen zei: nee bedankt, ik heb nog. Kijk, dat gebeurt natuurlijk maar één keer. De volgende keer neemt iedereen een dubbel glas in zijn handen.

Zo anders dan op Curaçao. Daar maakt het niet uit of je twee of drie keer een rondje geeft. Een volgende keer krijg jij wel weer iets van de ander. Niemand die bijhoudt hoeveel de ander al heeft uitgegeven.

Ik kon er maar niet aan wennen dat dat hier zo anders gaat. En ik kan er nog steeds niet goed aan wennen. Ik wil niet bij houden hoeveel  mijn vrienden hebben gedronken. Ik wil zeker niet weten of dat meer of minder is ,dan wat ik heb genuttigd. Ik wil ook niet weten wie er aan de beurt is om een rondje te geven. Of wat iemand drinkt. 

Het is niet fijn als mensen misbruik maken van je goedheid, maar als het goed is overkomt je dat maar één keer.

Goed, wie haalt er iets te drinken, ik heb net gehaald.

zondag 20 november 2011

Op je zestiende alleen op vakantie. Dat is voor veel gezinnen heel normaal in Nederland. Ook voor meisjes.

Naar Parijs bijvoorbeeld. De ouders boeken een leuk hotelletje en daar gaat ze. Samen met vriendinnen, soms met een vriendje.

Op Curaçao is het toch minder gewoon dat de kinderen op hun zestiende alleen op vakantie gaan. Laat staan dochters. Nee, daar is geen sprake van.

En toch is er een uitzondering. Althans die was er in de jaren tachtig.

We mochten niet alleen op vakantie, maar wel naar Bonaire. Daar was het veilig en rustig en kon er niets gebeuren. En zo geschiede.

Tijdens de regatta mocht ik met zus en twee vriendinnen naar Bonaire. Of we daar een weekend of een week zijn geweest weet ik niet eens meer. Wel dat ik een wereldtijd heb gehad.

We zaten in hotel Flamingo Beach, door de ouders geboekt. Veilig, midden in playa. Dat wij ’s avonds op en neer liepen van Flamingo Beach naar hotel Bonaire vertelden we pas toen we weer veilig thuis waren.

Dat wij daar de hele nacht in Ewowo rondliepen vertelden we pas weken later. Dat we ook niet elke nacht in het eigen hotel hebben geslapen hebben we volgens mij nog nooit verteld.

Wel vertelden we dat de stroom was uitgevallen in playa. En we wilden toch echt uitgaan en niet in de kleren die we die dag al aan hadden gehad. Samen met een paar vrienden van Curaçao , die daar ook op vakantie waren, togen we terug naar het hotel. Zij hadden scooters bij zich. Ze reden de scooters één hoog het hotel in via de trap. Parkeerden de scooter in de kamer, lieten de motor lopen zodat er licht was. Bleven buiten wachten tot wij klaar waren met omkleden en reden de scooter weer voorzichtig de trap af richting uitgang.

Ook vertelden we van de nieuwe vrienden die we hadden ontmoet. Allemaal mensen van Curaçao die er  ook waren voor de regatta. Vrienden die nu nog vrienden zijn. 

Als ik een dochter had zou ik haar  zo naar Bonaire op vakantie laten gaan. Alleen of met vriendinnen, geen probleem. Ik hoop voor haar dan ook dat ze net zulke vrienden ontmoet als ik heb gedaan. Ik hoop dat ze net zulke mooie avonturen mag beleven als ik heb gedaan.

Of ze ook alleen naar Parijs zou mogen? Dat weet ik nog niet. Ik zou graag zo’n moderne moeder willen zijn, maar Parijs is toch een ander verhaal. Ik denk dat ik op Curaçao zou gaan wonen. Dan wordt Parijs niet gevraagd en wordt het automatisch Bonaire.

Goede reden om op Curaçao te gaan wonen schat. Onze dochter, die we niet hebben, wil op vakantie naar Parijs en dat kan ik emotioneel niet aan, dus we moeten wel verhuizen. Snap je hem nog? 

zaterdag 12 november 2011

kleur

Kleur zegt zoveel. Huidskleur nog meer. Aan iemands huidskleur kan je soms al zien waar zijn roots liggen. Althans dat denkt mij al te gauw.

Hier in Nederland zijn er voor sommigen maar twee kleuren. Wit en zwart. Ben je wit, dan ben je een Nederlander. Ben je zwart, dan ben je import. Dan komt je niet uit Nederland en dat wordt ook gewoon zo gevraagd.

‘Waar komt u vandaan?’.

‘Eh…uit Lelystad’.

‘Ja, maar ik bedoel daarvoor?’. Men is wel voorzichtig he. Ze willen alles weten, hebben overal een mening over,  maar men wil niet uitgemaakt worden voor racist, want dat is niemand in Nederland.

‘Daarvoor?... ik ben vanochtend nog even in Harderwijk geweest, maar waarom vraagt u dat?’.

‘Nou, ik bedoel, u heeft niet zo’n kleur huid als wij he, snapt u. Dan komt u vast niet van hier’.

Meestal haak ik snel af als ik zo’n conversatie hoor in de bus of trein, maar ik ben erg nieuwsgierig naar de reactie van deze mevrouw.

De mevrouw keek met enig leedvermaak naar de vraagster en draaide toen het gesprek om.

‘Waar komt u vandaan?.

‘Hoe bedoelt u?’, vraagt de mevrouw licht geïrriteerd.

‘Nou, zoals ik het vraag, waar komt u vandaan?’.

‘Dat gaat u niets aan, waarom wil u dat weten?’.

De bus stopt en ik moet eruit. Ik heb helaas geen tijd om nog een halte te kunnen blijven zitten en moet deze discussie dus laten voor wat hij is.

Kleur bepaalt het beeld dat iemand ergens van heeft. Mijn man leerde mij kennen als Antilliaan. Een blanke Antilliaan. Mijn opa had nog een mooie bruine kleur en kroeshaar, maar door de generaties heen is daar niet veel meer van overgebleven.  De meeste van mijn vrienden die ook van Curaçao kwamen waren net zo blank als ik. Mijn man had dus het verwrongen beeld dat er op Curaçao vooral blanken woonden.

Hij keek zijn ogen uit toen hij er voor de eerste keer was.  En ’s avonds zei hij tegen mij: ’ik wist niet dat er op Curaçao zoveel gekleurde mensen woonden’.  Ik was enorm verbaasd.  Voor mij was dit zo gewoon. Voor mijn man inmiddels ook, maar het geeft wel aan dat kleur een eerste indruk achter laat bij mensen.

Zo zat mijn zus, net zo wit als ik,jaren terug in de bus. Tegenover haar zaten twee Curaçaose mannen uitgebreid hun seksleven te bespreken. In het Papiaments. Mijn zus, die een goed woordje Papiaments spreekt en verstaat deed alsof ze aan het lezen was in haar boek, maar luisterde natuurlijk naar deze conversatie. Ze hield de schijn een heel eind op, tot het haar niet meer lukte en ze heel hard in lachen uitbarstte. De mannen werden ruw uit hun conversatie gerukt door dit lachgeweld en keken mijn zus vreemd aan.

In onvervalst Papiaments gaf mijn zus te kennen dat het een boeiend verhaal was wat de mannen vertelden, maar dat haar kleur nou niet bepaald de vrijheid gaf voor hen om in het Papiaments zo’n verhaal te houden in de bus.

zaterdag 5 november 2011

spinnen

Er wordt mij regelmatig gevraagd naar de flora en fauna op Curaçao. En dan met name het ongediertedeel.

Op de een of andere manier is dat toch een reden voor mensen om ergens niet of wel heen te gaan. Voor mij geld dat in ieder geval wel zo. Ik zal niet snel naar een land gaan waar de vogelspinnen los rond lopen.

Ik vind ze enigszins acceptabel als ze achter een dikke glaswand in de dierentuin zitten, maar meer eigenlijk ook niet.

Nu hoorde ik zelf van vrienden, die in Costa Rica waren geweest dat daar toch wel vogelspinnen zaten. En daar baal ik dan enorm van. Ik wil al heel lang naar Costa Rica. Het schijnt een prachtig land te zijn, maar in mijn ogen ineens een stuk minder mooi. Ik moet er niet aan denken dat ik daar rustig zit te eten en ik zie zo’n gedrocht voorbij lopen. Los van het feit dat ik het hele eiland bij elkaar zal schreeuwen, zal ik schoppen, schelden en zo hard tieren, dat ik wel wellicht de gevangenis van dichtbij zal moeten bekijken. Daar waar ze me heen zullen brengen, omdat ik een gevaar voor de samenleving blijk te zijn. IK NIET. Die spin is het gevaar.

Het is dus beter dat ik de droom van Costa Rica bezoeken maar laat gaan. Terug naar Curaçao. Mensen vragen dus aan mij of er veel ongedierte zit. Of enge beesten. Ja kakkerlakken leg ik uit. Niet van die kleintjes die je in Nederland kent, maar van die grote, zo groot als je duim. En schorpioenen, duizendpoten, maar ook hagedissen, sommigen zelfs doorzichtig.

En als ik heel zeker weet dat mensen niet naar Curaçao moeten gaan op vakantie doe ik er nog een schepje bovenop en vertel over haaien en slangen en ga zo maar door.

Zelf ben ik blij dat het alleen deze dieren zijn die mij wel eens plagen op het eiland. Ik kom ze liever niet tegen, die schorpioenen en duizendpoten.  Ik zie ze liever gaan dan komen, maar alles is beter dan spinnen. En die zijn er niet op het eiland. Echt niet. Nu niet en nooit niet. In ieder geval niet als ik er ben.

Ja, van die hele klein huis-tuin en keuken spinnen zijn er wel. Van die spinnen die zelfs ik dood durf te slaan. In Nederland durf ik de iets grotere spinnen al niet eens op te zuigen met de stofzuiger, laat staan doodslaan.  Met de buurvrouw heb ik een deal gemaakt voor als we alleen thuis zijn. Ik kom bij haar de muizen wegjagen, zij bij mij de spinnen vangen. Een goede buur…….

Stoer vertel ik hier dus dat ik helemaal niet bang ben voor schorpioenen, slangen of duizendpoten. Dat ik ze eigenhandig allemaal wel eens heb weggejaagd of weggeveegd. Dat is ook wel zo, maar niet zonder gruwelen, gillen of rondspringen. En alleen als ik echt alleen thuis was en niemand kon roepen die het voor mij kon doen. Maar dat vertel ik maar niet verder. Nu ben ik nog die stoere vrouw, die niet bang is voor allerlei exotische dieren. En die spinnen, er komt vast ooit een spinloos tijdperk. Ik reïncarneer mijzelf daarnaar toe en bezoek dan al die landen die het nu zonder mijn bezoek moeten doen. Dus Bali, Costa Rica, Mexico wacht op me. Ik kom in een volgend leven zeker langs.


zondag 30 oktober 2011

duiken

Zullen we gaan duiken? Ja, maar dan wel op Curaçao heb ik gezegd.

Je kan hier ook je duikbrevet halen hoor. In een zwembad. Het meest exotische wat je daar tegenkomt is de bikini  van je mede cursist, omdat daar toevallig wat vissen opgeprint zijn.

En dan mag je een buitenduik maken. In een plas water, waar het zo donker is dat je geen hand voor ogen ziet. Dit wordt overigens bestreden door de paar duikers die ik gesproken heb. Zij geven stuk voor stuk aan dat sommige delen van het water in Nederland heel helder zijn.

Deze duikers vertellen meteen daarna allemaal mooie reisverhalen van duikvakanties in Egypte of Australië. Dus , als het water in Nederland zo mooi helder is, waarom zou je dan naar het buitenland vertrekken? Ik neem hun verhalen dus met een korreltje zout.

Wij zouden gaan duiken. Dat wil zeggen, een proefduik maken. Bij Boca san Michiel ging het gebeuren. De duikinstructeur gaf ons les en samen gingen we het water in.

‘U bent een vrouw, u gebruikt minder lucht dan wij mannen, maar dat geeft niet, we gaan samen weer terug’.

Prima. Vol goede moed het water in. Drie keer goed inademen en daar ging ik. Wat een rust. Dat is het eerste dat mij opvalt. Alle buitengeluiden vallen weg en er heerst een enorme rust en stilte. Het enige dat ik hoor is mijn eigen ademhaling.

Zonder dat ik er erg in heb zakken we verder naar beneden over de bodem. Ik zie een zeepaardje. Een zeepaardje!!!! Die heb ik zelfs in de dierentuin nog nooit gezien. Die ken ik alleen van plaatjes in de boeken, wat geweldig.  Met bewondering kijk ik naar dit sierlijke beestje. Wat ontzettend mooi.

Van het beestje kijk ik naar boven en dan schiet ik in de stress. Wat een water. En dat zit allemaal boven mij , in plaats van onder mij. Dit hoort niet. Dit voelt zo onnatuurlijk. Ik kijk om me heen en zie mijn partner en de instructeur gebaren dat ik naar hen moet komen en dan sta ik in twee strijd. Blijf ik alleen met al dat water boven mijn hoofd, en met misschien wel een haai die om de hoek gaat komen. Een haai, oh jee, daar had ik nog niet aan gedacht. Die zwemmen hier misschien ook.  Of ga ik naar mijn partner en instructeur toe?

Ik kijk op mijn meters en zie dat mijn luchttank, of luchtfles, of hoe die ook heet, bijna leeg is. Ja, ik mag eruit. Ik gebaar dat ik geen lucht meer heb en de instructeur gebaart dat dat niet kan. Hij heeft nog genoeg lucht en mijn partner ook. Nu haal ik echt  flink adem. Geloof me nu maar. Ik heb niet veel lucht meer.

Hij komt kijken en inderdaad. Mijn tank is zo goed als leeg. Samen zwemmen we terug en ik ben ontzettend blij als ik het zand onder mijn voeten voel. Ja, er zit weer meer water onder mij dan boven mij. Opgelucht haal ik adem. Adem zonder flessen.

Ook ik heb dus een duikverhaal nu. Net als vele anderen. Alleen is mijn verhaal een beetje kort.

zondag 23 oktober 2011

Bekende Nederlanders 2

Op Curaçao is het niet meer dan normaal dat je bekende Nederlanders tegen het lijf loopt.  Zo heb ik in de jaren dat ik er woonde, met de zonen van prinses Margriet en meester Pieter van Vollenhoven een gezellige avond gehad in Pub. Ik vond het een beetje kakkers, maar he, het was wel gezellig kletsen met die jongens. Zo stond mijn vader eens te tanken met prins Willem-Alexander naast zich.

We hebben ook meerdere avonden naar Gerard Joling geluisterd. Hij trad op in de nachtclub van de vader van een vriendin en dat was natuurlijk wel stoer om daar bij te zijn. Gerard Joling stond toen nog in zijn kinderschoenen, vergeleken met het succes dat hij nu boekt hier. Hij was toen ook nog geen homo. Dat werd hij pas toen hij bekend werd. Als ook de rest van bekend televisie Nederland.

En bij het verlaten van het strand liepen we Jeroen Krabbé tegen het lijf.

 Bekende Nederlanders kom je dus overal tegen op Curaçao. Het is niet vreemd.

Hoe anders is dat hier in Nederland. Ik vertel wel eens aan collega’s dat ik dus met de zonen met prinses Margriet heb staan kletsen een hele avond. Als ik dan al geloofd wordt, dan gaan mensen de vreemdste vragen aan mij stellen. Hoe ruiken ze? Hadden ze veel geld bij zich? Betaalden ze zelf? Herkende je de bodyguards? Waar hadden ze het over? Body guards? Ik heb ze niet gezien. En of ze zelf betaalden? Geen idee, ik betaalde mijn eigen drankjes.

Ook heb ik de koningin ontmoet. Dat wil zeggen. Ik ben samen met haar in dezelfde ruimte aanwezig geweest. Ik moet eerlijk zeggen dat ik de koningin van een ander kaliber vind dan haar neven. Vandaar ook dat ik enigszins onder de indruk was van het gebeuren.

Ik liep de Panorama Mesdag binnen in Den Haag, niet wetende dat daar op dat moment een tentoonstelling was van etsen van de koningin. Dit had ik ook totaal onbelangrijk gevonden , ware het niet dat de majesteit zelf op dat moment naar buiten liep. 

Op dat moment was dit zeer gewoon. Ze is klein van stuk en ze werd vergezeld door een mevrouw. Later bleek dit een hofdame te zijn. Het was zo gewoon om haar te zien. We zien haar immers regelmatig op televisie of in tijdschriften, dat ik bijna de neiging had om haar joviaal gedag te zeggen. Ik ken haar toch?  Jazeker, maar zij mij niet.

Pas later drong het tot mij door dat ik dus oog in oog met de koningin heb gestaan. Dat vond ik toch wel bijzonder. In Nederland wel. Op Curaçao zou ik niet onder indruk zijn geweest. Ik zou hooguit gedacht hebben, kom eens onder die hoed vandaan, en neem een frisse duik. Die coupe verwaaid, bij  de laatste orkaan die u meemaakte, stond u zo leuk.

zaterdag 15 oktober 2011

kakkerlakken

Ik heb meerdere herinneringen aan kakkerlakken. En geen één ervan is een fijne. Eén ervaring was toen we net op Curaçao woonden. Wij hadden, net als velen een lieve mevrouw die bij ons schoonmaakte. Filma heette ze. Een lieve mevrouw met maar een paar tanden in haar mond en slippers. Godzijdank had ze slippers. Ik kom na schooltijd mijn slaapkamer in lopen en sta oog in oog met een paar kakkerlakken.  Eén zou ik misschien nog kunnen handelen, maar een paar was te veel gevraagd.

Met een hoop gegil en achteruit gespring komt Filma mij te hulp met in haar rechterhand haar slipper. Na wat heen en weer geklap van die slipper veegt ze niet veel later vier kakkerlakken mijn kamer uit. Ik heb nog net niet uit dank haar blote tenen gekust, maar wat was ik blij dat zij er was.

In diezelfde periode zat ik bij een oom en tante buiten op de porch. Gezellig te kletsen, drinken in mijn hand. En werkelijk, uit het niets, kwam daar een kakkerlak aangevlogen. Hij probeerde nog over mij heen te scheren, maar dit mislukte jammerlijk. Hij vloog tegen mijn mond aan, die ik gelukkig gesloten had. Ik heb die avond mijn mond letterlijk met zeep gewassen, en nee, dat is niet vies, niet viezer dan een kakkerlak die mij een kusje kwam geven.

Naar Nederland verhuizen had dus ook een voordeel. Geen kakkerlakken meer. Op de studentenflat zeker niet. Zes hoog, daar komen geen kakkerlakken. Had ik gedacht.

Op een gegeven moment kregen we een brief van de GGD ( gemeentelijke gezondheidsdienst). Er waren kakkerlakken geconstateerd in de flat en de gemeente had een schoonmaakbedrijf ingeschakeld, gespecialiseerd in ongedierte, die dit probleem zou oplossen. Niets verplicht, maar het werd wel aangeraden. Kosteloos.  Het had wel wat gevolgen. Huisdieren moesten zeker een week uit de flat wegblijven , en wij twee dagen. Dit vanwege gif dat ze zouden rondstrooien in de hoeken, kieren en gaten van de flat.

Wij hadden nog geen kakkerlak gezien, en wilden dit ook zo houden, dus ja, het schoonmaakbedrijf mocht bij ons zijn gang gaan. Trouwens het was nu gratis. Als later zou blijken dat we het niet hadden laten schoonmaken en de kakkerlakken zaten er nog, dan zouden de kosten voor eigen rekening zijn.  Geen moeilijke keus zou je denken. En toch dacht ons buurmeisje hier anders over. Zij besloot haar kamer niet schoon te laten maken, met alle gevolgen van dien.

Na een paar weken belde ze bij ons aan. Ze had een beestje gezien en vroeg zich af of wij misschien wisten of het kakkerlakken waren, want wij kwamen immers uit de tropen en wisten hoe een kakkerlak eruit zag. Met de slippers in de hand liepen wij haar kamer binnen en zagen in eerste instantie niets. Tot ze haar koelkast opzij schoof.  Daar was het een waar kakkerlakken paradijs. Honderden krioelden er over elkaar heen. Niet in het formaat als op Curaçao. Deze hadden het formaat van een gekookte rijstkorrel, maar als het er zoveel bij elkaar zijn, dan gaan je haren alsnog recht overeind staan.

Ik slaakte een aantal kreten die niet vermeld mogen worden in dit stuk, maar geloof me , als ik dit zeg: ik heb mijn mond weer met zeep moeten wassen die middag.

zaterdag 8 oktober 2011

kaas-worst feestje

Van jongs af aan heeft mijn familie mij geleerd wat feesten is. Toen wij als kind nog in Nederland woonden vierden we oud en nieuw met enige regelmaat met de familie van mijn vaders kant. Wij vonden dat bij voorbaat geweldig. Dat betekende lekker eten, dansen en veel vuurwerk.

Toen wij later op Curaçao woonden maakten wij nog vele feestjes mee. Bij familie, als ook bij vrienden. En bij al die feestjes stond eten en dansen centraal.

Toen wij net in Nederland woonden gaven wij zelf ook veel feestjes. Zeker met de verjaardagen pakten we flink uit. En dan was er altijd veel eten en werd er gedanst.

Hoe anders heb ik feestjes meegemaakt bij Nederlandse vrienden. Gelukkig niet bij iedereen, maar bij sommigen kon ik bij aankomst de rest van de avond al voorspellen.

De aanwezigen zaten netjes in een kringetje om de tafels  heen. De tafels waren steevast de eettafel, met daaraan de tuintafel geschoven. Wat tafelkleden eroverheen en niemand die het zag. Daaromheen dus de gasten die er al waren. Ouders, grootouders, buren en een eventuele broer of zus. Je schoof aan en hoopte maar dat de volgende die binnen zou komen een leuk persoon zou zijn, of in ieder geval een bekende van je, anders zat je de rest van de avond ingeklemd tussen, oma, die onverstaanbaar was omdat ze haar gebit niet in had en buurman die zijn handen niet thuis kon houden.

Dit hadden we snel door, dus op tijd komen , wat we net hadden geleerd in Nederland, leerden we op dit soort feestje acuut weer af. Beter was het om iets later te komen. Niet te laat, dan had je ook keus meer waar je ging zitten, maar zo halverwege de avond was goed. meestal  had je dan keus tussen drie plekken.

Op tafel stonden standaard een paar schaaltjes en in die schaaltjes zaten pinda’s, pinda’s en eh….pinda’s. De avond begon met koffie en thee en gebak. Pas nadat iedereen een tweede kop koffie of thee had gehad werd er iets anders aangeboden. Een glaasje fris of bier. Wijn was bij de meesten te sjiek en rosé was nog niet hip in die tijd. Nu pakten men ook een handjevol pinda’s. En daar kwamen de eerste schalen uit de keuken. Schalen met blokjes kaas en plakjes worst. Leverworst. Soms met wat schijven komkommer erbij.

Als de gastvrouw het mooi vond, werd er niets meer bijgeschonken en werden de kopjes afgewassen in dekeuken. De deuren nu wijd open zodat iedereen kon horen, de afwas wordt gedaan, het is tijd om te gaan.

Dansen? Ja, dansend gingen wij de deur uit, jippie, we mochten weg. Wij dansten naar de kroeg om daar nog een borrel te pakken, daarna dansend naar huis waar de muziek nog even aanging, dan dansend naar bed om te kunnen dromen van alle dansfeesten die we hadden meegemaakt. En onszelf belovend dat wij nooit, maar dan ook nooit een kaas-worst feestje zouden geven.

zaterdag 1 oktober 2011

bruiloftsmuziek

We zijn getrouwd in Nederland. Niet direct onze eerst keus, maar budgettair gezien, de enige keuze. Als het dan toch in Nederland moest, dan wel met een flink aantal Antilliaanse gewoonten en gebruiken.

Zo ook de muziek. We hadden via mijn zus een geweldige band. En daarbij ook een goede geluidsinstallatie waar cd’s gedraaid konden worden.

Thuis hadden we een playlist gemaakt. Merengue’s en salsa stonden daarop. Opgenomen in een bepaalde volgorde. Wetende dat dat sfeerverhogend zou zijn.

Halverwege de avond werd de cd ingezet en inderdaad, de voetjes gingen van de vloer en er werd flink gedanst. Niet alleen door de Curaçaose vrienden en familie die er in overvloed waren, maar ook door Nederlandse vrienden en familie. 

Ik had het geweldig naar mijn zin, tot onze( Nederlandse) ceremoniemeester mij vertelde dat ze deze muziek wel snapte. Het was net zoiets als Fransje Bauer of Gerard Joling, maar dan in het Papiaments met een ander ritme eronder. Ik wist even niet of ik nu beledigd moest zijn of niet. En ze ging door. Het was steeds dezelfde tekst met een leuk dansje erbij.

Ik ben er maanden later nog eens over gaan nadenken. Ik heb helemaal niets met Gerard Joling en nog minder met Frans Bauer, maar snapte wel wat ze bedoelde. Ja, wij hadden ook onze dansjes en ja, ik herkende ook de herhalingen in de muziek, en toch vond ik het nog steeds een soort van belediging. Hoe kon je zo iets tropisch en exotisch als merengue’s nu vergelijken met de hoempapa muziek die Frans Bauer ten gehore brengt.

Onze muziek is elegant, sfeervol en brengt vele verschillende groepen mensen samen. Het is bindend en ras, leeftijd of afkomst doet er niet meer toe. Hoe anders is dit bij Nederlandse volkszangers. Dat vind je mooi of niet. Iets ertussen in is er niet.

Op de bruiloft werd dit zeer duidelijk. Bij menig liedje stonden we met zijn allen in de lucht te springen, of in onze handen te klappen, we hebben zelfs met zijn allen net gedaan alsof we op een ezel aan het rijden waren. Eh…. elegant toch? Of toch niet.

Nu , na een jaar, moet ik bekennen, dat onze ceremoniemeester steeds neer gelijk had. Er zijn zeker parallellen tussen de muzieksoorten.  Wat belangrijker is, ik zie het niet meer als een belediging, maar als een compliment.

Zij voelde zich helemaal thuis op het feest, tussen al die gekke Antillianen,  die en masse begonnen mee te zingen met Koré buriku en Solo solo. En dat is waar wij in onze cultuur zo goed zijn. Mensen het gevoel geven dat ze altijd welkom zijn, dat we samen één zijn.

En toch……terwijl ik dit schrijf moet ik bekennen, of erkennen, dat er de laatste jaren ook een hoop veranderd is op het eiland. Het vanzelfsprekende van bovenstaande is er niet meer. Er wordt, niet in de laatste plaats door politici, met scheve ogen gekeken naar onze medelanders en dit komt niet altijd ten goede aan de sfeer.

Om dit cultuurgoed niet te vergeten en om deze in oude glorie te herstellen: ‘zullen we maar weer’.

zondag 25 september 2011

naar de haaien

Ik ben ontzettend goedgelovig. Altijd al geweest.

Ik kwam terug van een vakantie op Curaçao waar ik alleen was geweest en mijn zwager en mijn man haalden mij op.

Nog duf en vermoeid van de reis zit ik te soezen achter in de auto als ik ze over Curaçao hoor praten. Over een nieuw project met haaien dat daar opgestart is.

Ik veer iets overeind en vraag waar ze het over hebben.

Nou, over een project met haaien, deep blue sea. Had ik daar dan niet van gehoord? De kranten hadden er hier bol van gestaan.

Ik keek ze aan of ze gek waren en zei meteen dat er niet zoiets was op Curaçao. Er zijn wel haaien, maar niet in die context. En rustig ging ik weer achterover zitten, naar buiten kijken, en mezelf afvragen wat ik in hemelsnaam deed in dit groene , platte land met koeien in de wei.

‘Je hebt echt iets gemist hoor’. En voordat ik kon reageren werd mij uitgelegd hoe het project in zijn werk ging. En gaandeweg de rit begon het steeds aannemelijker te klinken.

Ja, er zijn haaien op Curaçao, dus zo’n project zou inderdaad makkelijk kunnen, toch?

En ik kon het nieuws toch gemist hebben?

Dat mijn man, toentertijd nog mijn vriend, ook stug vol viel betekende wel iets voor mij. Dan zou het dus wel waar zijn.

Ik bekeek de groene weilanden , die voorbij raasden met iets andere ogen. Een koe is alleen log en groot, en staat negen van de tien keer achter een hek, of in de wei waar een sloot tussen ligt. Een haai is een ander verhaal. Die zie je niet aankomen als je in het water bent.

Ik ben al geen held. Ga alleen zwemmen bij stukken waar ik nog kan staan of waar ik de bodem echt goed kan zien. Duiken heb ik één keer gedaan , en dat was geen succes vanwege de angst voor haaien.

Haaien zijn niet grappig, daar moet je geen grappen over maken. Dat wisten ze, dus het moest wel waar zijn.

Ik sta op het punt om mijn ouders te bellen om te vragen waarom ze mij niet hebben gewaarschuwd voor dit project als ik gegrinnik hoor. Ik zie de pretoogjes voor me en plof weer achterover in de stoel.

Niks geen project, gewoon een suffe film die ze de avond van te voren hebben gezien en een meisje dat, zeker na  een reis van tien uur, erg goedgelovig is.

Hoe kan ik ook zo suf zijn om te denken dat deze twee heren het beter weten dan ik, ik, die haar halve leven op de Antillen heeft gewoond.

Naar de haaien met ze.

zaterdag 17 september 2011

bekende Nederlanders

Mijn eerste stage adres in Nederland was bij de schouwburg in Nijmegen. Ik mocht receptie werk doen.

Het leukste van deze stage was , dat ik gratis optredens mocht zien. Voor een arme student niet gek natuurlijk. Zo zat ik op een avond bij Herman Finkers,  een  cabaretier die in het oosten van het land woont.  Niet in de zaal, maar bij de mannen van de techniek. Gratis oké, maar dan wel in het lichthok. Geen probleem.

Ik had een ander probleem. Dat was een taalprobleem. Ik kon Herman Finkers namelijk helemaal niet verstaan. Hij sprak wel Nederlands, maar had een ongelooflijk accent. Hij is een tukker. Zo worden mensen uit het oosten van het land ook wel genoemd. Nu versta ik ze, maar toen , geen woord. De eerste paar grappen lachte ik dapper mee met de techniekmannen. Ik wilde me niet laten kennen, maar ik hield dit niet vol.

Al gauw moest ik vragen wat er werd gezegd, waardoor ik steeds de clou mistte, en te laat lachte, waardoor ik de volgende inleiding weer mistte, en daardoor de clou. U snapt het, de inhoud van deze avond is niet in mijn herinnering blijven hangen. Als het ministerie in Nederland ooit nog een verscherpte maatregel zoekt in het kader van inburgeren, dan kunnen ze met een gerust hart vragen aan de migrant om een samenvatting te geven van een voorstelling van Herman Finkers. Er zullen weinig mensen die cursus volbrengen, of ze moeten uit Tukkerland komen.

Net zo’n cultuur shock was Paul de Leeuw voor mij. Een hype was hij in Nederland. Hij schoffeerde iedereen. Vrouw, man, kind, gehandicapt, het maakte hem niet uit. En het gekke was nog, hij kwam er mee weg. Iedereen vond hem geweldig. Inclusief die gehandicapten. Ik snapte er niets van. Het heeft jaren geduurd voordat ik doorhad dat dit normaal geaccepteerd werd in Nederland. Je kon hier zomaar mensen belachelijk maken, en er dan ook nog betaald voor krijgen.  Tegen de tijd dat uitzendingen herhaald werden vond ik Paul de Leeuw ook leuk. Ik was inmiddels genoeg ingeburgerd in het land om te snappen dat dit humor was.

Nu ik cabaret snapte, met veel plezier keek en nog steeds kijk naar onder andere Jorgen Raymann wilde ik ook graag cabaret zien van eigen bodem. Dus toen vrienden mij mee vroegen in Dordrecht naar een voorstelling zei ik meteen ja.

En toen ging het mis. Was ik inmiddels genoeg ingeburgerd in Nederland om cabaret te snappen, was deze avond in het Papiaments en daar had ik geen seconde rekening mee gehouden.

Dus al gauw klonk er vanuit mijn stoel: wat zei hij? Hè? Wat zei hij? Hahahahaha, ja dat was grappig. Hoe bedoel je, niet grappig meer.


zaterdag 10 september 2011

krabben

Krabben vangen heb ik nooit gedaan. Wel veel vrienden over gehoord vroeger. Ook mijn vader ving nog wel eens krabben met zijn broers. Met meerdere blikken naar  Saliña, wachten tot de krab rustig zit, oppakken en in het blik stoppen. Mee naar huis nemen en je at die avond krab.

Het leek mij wel leuk om het eens te gaan doen, maar op de een of andere manier is het er nooit van gekomen.

Wel krabben van dichtbij gezien. Binnen- en buitenshuis kregen wij bezoek van een krab. Er heeft zelfs een krab bij ons in de tuin gewoond. Dat wil zeggen, hij had onze tuin gekozen als vaste standplaats en wij lieten dat toe.  Elke dag even kijken of de krab er nog was, en op een dag was hij weg. Daar stelde je geen vragen bij, dat was gewoon zo.

Ook op straat de nodige krabben gezien. Waarvan één het niet meer na kan vertellen. Ik kwam hem tegen en wilde hem ontwijken. Dus met een bochtje ging ik erlangs, vergetend dat de krab niet voor- of achterwaarts loopt, maar zijwaarts. Dat was een korte ontmoeting met deze krab.

In Nederland zie ik krabben voornamelijk in de winkel liggen. In het diepvries vak, schoongemaakt en klaar voor consumptie. Om krabben in levende lijven te zien zal ik naar de zeeprovincies moeten gaan. Noordzeekrab, wolhandkrab uit het IJselmeer. Alleen in Nederland zijn er al elf krabsoorten. Ik zou ze toch allemaal eens willen ontmoeten.

Niet zozeer in levende lijven.  Ergens heb ik ooit een parallel getrokken tussen een krab en een spin en sindsdien vind ik ze eigenlijk te eng om te zien. Ze hebben een aantal poten te veel en een enge kop. Als ik dan ook nog lees dat er dus een wolhandkrab is, dan lopen de rillingen me helemaal over het lijf. Die zullen dus wel harig zijn.

Ik vind het een prima alternatief als wij elkaar pas tegenkomen als ik op een stoel achter een tafel zit en de krab mij vanaf mijn bord aankijkt, rood geblakerd van het hete water met holle ogen.

Dat ik krabben al lang niet meer als veredeld huisdier beschouwde bleek al toen ik zo’n acht jaar geleden op vakantie was op Curacao met de kinderen. Bij de boogjes  liepen zij wat rond toen zij voor het eerst levende, loslopende, oftewel scharende krabben zagen. Ze riepen enthousiast dat ik moest komen kijken.  Enigszins gedesillusioneerd  hoorden zij mijn antwoord aan: ‘lekker’, was het enige wat ik uit kon brengen, waarna ik naar mijn tafel liep om mijn bestelling aan te passen.  


zondag 4 september 2011

kerosine en warmte


Ik kan de kerosine lucht van de vliegtuigen op Hato nog altijd ruiken.  Het eerste gevoel van thuiskomen noemde ik het altijd. Dan stond je daar boven aan die vliegtuigtrap, je werd overvallen door die kerosinelucht vermengd met de warmte die van het platform afkwam en je wist het: ik ben weer thuis. Hoe jammer vind ik het dan ook dat we nu al weer een aantal jaren door een slurf geloodst worden om vanuit het airco vliegtuig , door de airco slurf, bijna warmteloos naar de airco aankomsthal worden gebracht. Een stukje nostalgie dat mijns inziens moest wijken voor het comfort van wie?

Ik heb geen idee. Waarschijnlijk bedacht door een aantal mensen die vonden dat Curaçao een eiland van wereldformaat was, dat dus ook moest voldoen aan de standaard voor wereldformaat steden. Een slurf met airco dus.

Ik heb aan de andere kant gehoord dat een Amerikaanse vliegmaatschappij dit heeft bedongen, voordat het besloot om wekelijks, zo niet dagelijks op Curaçao te vliegen. Want de Amerikanen zijn deze luxe gewend en anders zouden ze niet naar het eiland willen komen.

Ja, ik zie het al voor me dat de gemiddelde Amerikaan bij het boeken van een vlucht naar Curaçao vragen of er bij aankomst wel een aircoslurf is waar ze doorheen mogen lopen, anders krijgen ze het namelijk zo warm en dat is toch echt niet de bedoeling als je naar een tropisch eiland gaat.

Nee, zo zal het niet gegaan zijn, of het überhaupt doorgedrukt is door de Amerikanen durf ik ook niet te beweren. Nogmaals , het is van horen zeggen. Feit blijft dat ik het jammer vind.

Ik vond het mede om deze reden altijd heel frustrerend als de vlucht een tussenlanding maakte op Aruba en je mocht er niet uit; ondertussen gingen deuren van het vliegtuig wel even  open. Je rook de kerosine en je voelde de hitte van het platform het vliegtuig in dwalen, maar je was nog niet thuis. Vaak stonden we in de deuropening, te mijmeren over hoe het over anderhalf uur zou zijn. Want die tijd stond je meestal wel aan de grond. Samen met vrienden , die ook naar huis gingen, stond je alvast plannen te maken voor die avond, we raakten al helemaal in de stemming, en dat allemaal door die lucht en die warmte.

De gemiddelde Nederlandse  toerist die ook in het vliegtuig zat had er meer moeite mee. Die begonnen naar zakdoeken te zoeken en droogden hun bezwete hoofden ermee af. Zweetplekken onder hun oksels namen ware vormen aan en de broeken en rokken, die zo keurig de laatste tien uur hadden overleefd, kleefden nu aan hun benen.

‘Sjezus, wat is het hier heet’, hoorde je om je heen, als ook:

‘Kan die airco niet aan?.

Geen probleem meneer, die airco op het eiland staat hier al duizenden jaren aan. Die heet de passaatwind en waait nagenoeg altijd.

Menig verhaaltje wordt beëindigd met de woorden: en de olifant met zijn lange snuit, blies het verhaaltje uit. Toch jammer dat deze olifant als taak heeft, een surrogaat verkoeling te moeten bieden aan hen die de warmte van het eiland niet meteen , maar pas bij het verlaten van de aankomsthal willen voelen.

Welkom in de tropen.

zondag 28 augustus 2011

wie mooi wil zijn moet kou lijden


Het motto: wie mooi wil zijn, moet pijn lijden, is bij mij maar gedeeltelijk van toepassing. Meer van toepassing is: wie mooi wil zijn , moet kou lijden.

Uitgaan was en is vaak nog steeds bij uitstek de gelegenheid om te zien en gezien te worden. De gelegenheid om een eventuele nieuwe vriendschap op te doen, of om juist oude vriendschappen te onderhouden. Belangrijk is het daarbij om er leuk uit te zien. Wie kijkt er nu graag naar een vrouw in een vormeloze spijkerbroek, met daarbovenop een te grote warme trui, waarin  geen enkele vrouwelijke vorm in terug te vinden is.

Nee, op zo’n avond wil je er leuk en charmant uitzien, dus als die avond de kledingkast open gaat komt daar al gauw een rokje of een jurkje te voorschijn. En daar zit hem nu juist de crux. In de zomer meestal geen enkel probleem, los van het feit dat de zomers tegenwoordig kouder zijn dan een gemiddelde dag in augustus op de  Noordpool, maar dat terzijde. In de zomer is een rokje prima te dragen.

In de winter, daarentegen, wordt het een ander verhaal. Dat rokje wil ik aan, en daar komt hij : wie mooi wil zijn moet kou lijden. Ik in Nederland in ieder geval wel.

Ik zou me natuurlijk kunnen aanpassen aan het kleedgedrag van de gemiddelde Nederlander in de winter. Spijkerbroek, T-shirt, te grote trui die uitgaat in de kroeg en laarzen, maar dat is zo saai. Zo Hollands, en ik wil dat niet. Toen niet en hoewel ik nooit meer in een kroeg te vinden ben, wil ik het nog niet.  Dus op elk ander soort feestje in de winter kom ik nog steeds met dat rokje of jurkje aanzetten. Met een panty of maillot eronder is het redelijk te doen.

Trouwens het is de laatste jaren beter geworden. Eigenlijk sinds ik een auto heb. De afstand van huis naar auto, van auto naar feest, is vaak zo kort, dat even door de kou heen bijten wel te doen is.

Toen ik net in Nederland woonde, studeerde en zeker geen geld had voor een auto was ik aangewezen op de trein.  Uitgaan of stappen zoals ze hier zeiden gebeurde vaak bij vrienden in een andere stad, dus de kou moesten we in. Met panty en rokje gewapend over straat, bibberend van de kou, glibberend over de ijzelstenen, en daar ging ik ooit. Languit lag ik op straat, mijn kin en arm lagen open, mijn vrienden bezorgd op een enkeling na die hardop moest lachen, en ik, ik lag daar maar, op de grond. Het enige dat ik nog kon zeggen was: is mijn panty nog heel?  Want kou lijden, ja, maar niet erger dan noodzakelijk was.

Wie mooi wil zijn moet pijn lijden , wie mooi wil zijn moet kou lijden. Beiden zeer van toepassing op mij die avond.


zondag 21 augustus 2011

vliegticket


Na lang twijfelen,  hebben we toch besloten om met de kerstdagen naar Curaçao te gaan. Dat ging niet over één nacht ijs. Sterker nog, hele ijsschotsen moesten overwonnen worden. Al meer dan een jaar geleden hadden we bedacht om in december 2011 op Curaçao te zijn.  Ook mijn zus met haar gezin zou er dan zijn, dus de familie was weer even kompleet met de kerstdagen.

Met de ‘oude’ ticketprijzen in gedachten hadden we berekend of het wel of niet financieel haalbaar zou zijn. Dat zou  het zijn. De volgende stap was kijken op internet naar beschikbare vluchten. Maar daar begon het probleem. Die prijzen. Ongelooflijk. Het lef dat de vliegmaatschappijen hebben om voor hun vliegtickets deze prijzen te vragen. Er waren dagen bij dat je voor 3500 euro per persoon kon vliegen. 3500 euro ! Dat is een nieuwe badkamer, en daar kan je dan met een heel gezin gebruik van maken.

Zeer gedesillusioneerd namen we even een pauze. Even niet meer speuren naar tickets. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan, dus na een paar weken weer kijken, de prijzen bleken onveranderd. Wat nu? Voor de prijzen die gevraagd worden kunnen we ook in de zomer een paar weken door Australië trekken, of op safari in Afrika.

Een terugkomend gesprek bij ons thuis zijn de ticketprijzen, en het feit of we het er wel of niet aan uitgeven. Ik zeg altijd: ja natuurlijk, want ik wil naar huis. Mijn man zegt: ik zou zo graag ook nog iets anders van de wereld zien.

En die twee samen gaat niet. Niet bij ons tenminste. Niet met ons salaris. Het is altijd kiezen, en nooit delen. Een loting lijkt in ons geval misschien het eerlijkst. We stoppen ieder een land in de hoge hoed en het land dat eruit wordt getrokken wordt de nieuwe verre reis bestemming. Maar ik durf niet. Stel je voor dat het niet Curaçao wordt. De kans is de helft zo groot als dat het dat wel wordt. Stel je voor dat ik ook kan genieten op de Kilimanjaro in Afrika, of de roots van mijn vader ken opzoeken in Indonesië. En dan heb ik het nog niet eens over familie bezoeken in Brazilië, of rondtrekken met een camper door Nieuw- Zeeland.

Eigenlijk heb ik een ontzettend luxe probleem en ben ik enorm verwend.  Hoeveel eilandgenoten leven nu niet in Nederland, op zoek naar een betere toekomst en kunnen de rest van hun leven niet meer terug naar Curaçao. Of misschien nog één keer, omdat elke verre reis te duur is voor hen.

Ik mag in mijn handen knijpen dat wij überhaupt een keus hebben. Wat zou het fijn zijn als de vliegmaatschappijen die op Curaçao vliegen eens bedenken dat er meerdere mensen zijn die met de kerstdagen bij hun ouders, vrienden of familie willen zijn. Veel meer mensen , die het niet kunnen opbrengen om met hun gezin te kunnen vliegen tegen prijzen waar niet tegenop te sparen valt.

Wij vliegen uiteindelijk met Air Berlin. We betalen voor ons gevoel nog steeds  veel geld, maar niet meer de hoofdprijs. Die steken we liever in een nieuwe badkamer.








zondag 14 augustus 2011

profiteren


Studeren is leuk. Studeren geeft vrijheid, maar ook verantwoordelijkheden. Eén ervan is je eigen financiën beheren. Conclusie in een notendop. Je komt altijd geld te kort, of zoals Loesje* zegt: aan het einde van mijn geld hou ik altijd een stukje maand over.

Ik heb dus op verschillende producten echt bezuinigd, behalve op het roken en het drinken van cola. Met beiden ben ik vrolijk verder gegaan waar ik op Curaçao mee begonnen was. En op zich is dat geen probleem. Maar ik ben dan ook nog erg merktrouw, dus wel de sigaretten van dat ene rood/witte merk en de cola van de ‘originele’ bedenkers.

Zoals ik vorige keer al opmerkte, heb ik in Nederland al snel kennis gemaakt met zogenaamde vrienden. Vrienden die mijn vriendschap vooral erg op prijs stelden rond etenstijd. Zo had ik in die tijd ook vrienden die vooral mijn sigaretten en cola lekker vonden.

‘Wil je wat drinken?’

‘Ja, geef maar cola.. enne, mag ik ook een sigaretje van je, ik ben mijn sjek vergeten’.

Ook nu weer, liet ik dit een tijdje gebeuren. Het viel in het begin niet zo op, tot ik wel eens bij hen op bezoek was.

‘Wil je wat drinken?’.

‘Ja, geef maar cola’.

‘Nee, dat heb ik niet in huis hoor’. ( terwijl ik de cola in de keuken naast het aanrechtkastje zag staan).

Witheet kwam ik thuis. Ontgoocheld en weer een illusie armer.

De volgende keer dat deze vriend weer bij ons ( ik woonde in die tijd samen met mijn zus) langskwam ontspon zich de volgende conversatie:

‘Wil je iets drinken?’( gevraagd terwijl de fles cola op tafel voor zijn neus stond)

‘Ja, doe maar cola’.

‘Nee, dat heb ik niet in huis hoor, ik heb wel thee’.

‘eh….. ja dat is ook goed’.



Deze vriendschap heeft het wel overleefd, hoewel er nooit meer over is gesproken, maar de boodschap was duidelijk.

Het was zelfs zo erg op een gegeven moment dat wij voor ons sigaretten hadden en voor het bezoek sjek dat ze konden rollen, maar het voelde zo onnatuurlijk. Zo wilde ik niet zijn, maar ik werd meegezogen in dit systeem. Door er maling aan te hebben heb ik dit voor mezelf doorbroken. Als ook door het ontwikkelen van een Nederlandse stem. Ik zeg het voortaan of ik iets wel of niet fijn vind. En als mensen dat niet prettig vinden, dan zijn zij mijn vriendschap niet waard. Sommigen durven nog wel eens te zeggen dat ik dan lange tenen heb, maar over het algemeen zijn het juist de Antillianen die dat dan weer zeggen.  Ik denk dat ik maar een glas drinken inschenk voor mezelf. Er is geen bezoek, de bel gaat niet, dus deze mag ik helemaal alleen opdrinken.











* ( spreuken namens loesje worden hier op ansichtkaarten en posters verkocht, bedacht door een geniaal marketingteam)

maandag 8 augustus 2011

En ze zijn er weer !!


Ik ben en blijf een Antilliaan. Ik ben en blijf een Bonairiaan. Ik voel me meer verbonden met de Antillen, dan met Nederland. Ik voel me hier wel op mijn gemak, en op zijn tijd ook thuis, maar echt thuisvoelen, dat is pas als ik voet zet op Hato, of op Flamingo airport. Met Aruba heb ik dat alweer minder, dat ken ik ook niet. Ik ben er ooit één dag geweest.

Soms bekruipt mij wel eens het gevoel dat ik in de toekomst ooit misschien moet gaan kiezen. Kiezen welk paspoort ik wil hebben. Die van Bonaire, die van Curaçao (hoewel die keus mij waarschijnlijk niet geboden gaat worden) of een paspoort van Nederland?

Het heeft allebei zijn voor- en zijn nadelen, maar waar baseer ik mijn keus dan op? Op een gevoel of ratio? Het zou waarschijnlijk veel makkelijker zijn om voor een Nederlands paspoort te kiezen. Nederland is bekend in de wereld. Je hoeft bij geen enkel grenskantoor of douanepoortje uit te leggen waar je vandaan komt.

Aan de andere kant, als ik nu veel ga reizen, dan leren ze Bonaire ook vanzelf kennen. Iedere keer weer uitleggen waar dat mooie eiland ligt is geen straf.

Ik zou wel voor allebei willen pleiten, maar zolang de heer Wilders dit kabinet blijft gedogen zal ik geen twee paspoorten mogen hebben. In sommige gevallen vindt hij één paspoort al te veel. Wat moet ik kiezen, ik kies in dat geval denk ik maar voor een Belgisch paspoort. Ik heb geen idee hoeveel Antillianen daar wonen, maar ze zullen er vast zijn. Er worden daar ook al jaren Antiliaanse feesten gehouden.

Waarom Belgie? Om één hele simpele reden: ze hebben daar nog geen kabinet, die zijn zo druk bezig met hun eigen sores, dat ze helemaal niet in de gaten hebben, dat er weer zo’n buitenlander binnenkomt. Hee, ik geef mij aan bij de burgerlijke stand en als ze vragen wat mijn nationaliteit is zal ik zeggen: ik ben geboren op Bonaire, getogen op Curaçao, van oudsher ben je dan ook Nederlander, maar wil nu Belg worden.  Ik ben benieuwd hoe ze mij dan zullen wegschrijven in de boeken.

En als ik dan na een paar jaar besluit om toch weer naar Nederland te willen verhuizen, dan zou ik graag willen dat de heer Wilders mij persoonlijk ergens komt inschrijven. En als de Belgen het net zo goed doen als een enkele ambtenaar op Curaçao, dan wordt ik nooit uitgeschreven uit België, maar net als mijn zus afgeschreven.


zondag 26 juni 2011

mee eten

Het eerste jaar studeren in Nederland was een belevenis. Allemaal nieuwe indrukken, maar ook veel nieuwe gewoonten leer je kennen.
Samen met een studiegenootje zou ik bij haar thuis gaan studeren. Zij woonde nog thuis, dus het idee klonk aanlokkelijk. Thee, koekjes, een warm huis.
De thee en koekjes , ja die stonden klaar en de verwarming stond aan dus koud was het niet. We waren daar rond een uur vier en om half vijf dus nog niet klaar met studeren. Toch kwam moederlief de kamer binnen en vroeg mij dwingend om op de bank te gaan zitten en even te wachten. Ik mocht wel even televisie kijken, maar het gezin moest nu eten.
Half vijf, en ze gingen eten. Voordat ik überhaupt van die verbazing bekomen was sloeg de andere verbazing nog harder binnen in mijn gestel. Hoezo op de bank zitten, hoezo  ik mag wel televisie kijken. Ik had nog geen honger, het was immers pas half vijf, maar ik mocht dus gewoon helemaal niet mee eten. Dat was niet gebruikelijk is mij jaren later wel eens verteld. Ik was met zoveel stomheid geslagen dat het niet eens in mij opkwam om er iets van te zeggen, of om op te staan en weg te gaan. Ik ben televisie gaan kijken en heb de tijd uit gezeten tot ik weer aan diezelfde, nu afgeruimde tafel, mocht plaatsnemen om verder te studeren. Met buikpijn ben ik die avond naar huis gegaan. Of dat van de onvriendelijke, in mijn ogen asociale manier van met mensen omgaan was of van de honger wist ik niet.
Dat bij ons altijd iedereen kon mee eten, was op Curaçao niet meer dan gewoon. Het maakte niet uit hoe laat je kwam , er werd zonder te vragen gewoon een bord bijgeschoven. Het maakte ook niet uit met hoeveel mensen je kwam, dan werden er meerdere borden bij geschoven en was er niet genoeg, dan werd er bij gemaakt. Sterker nog, mijn moeder kookte standaard voor meer mensen dan ons vieren. Wie weet wie er nog langs zou komen. Een gewoonte die wij dochters van haar hebben overgenomen. Er is altijd genoeg eten in huis en iedereen mag mee eten.
In de studentenflat waar wij in woonden was het een gewoonte dat iedereen bij elkaar over de vloer kwam. Opvallend was het wel dat een paar Nederlandse vrienden standaard om half zes langs kwamen. Zomaar voor de gezelligheid en tuurlijk konden die mee eten, maar na een keer of wat begon het ons wel op te vallen. Ze kwamen altijd rond etenstijd en zeiden nooit nee als we ze uitnodigden voor het eten. En op een dag waren we het zat. Mijn zus en ik hadden heerlijk gekookt, een flinke pan stoba en natuurlijk mochten ze mee eten.
Wat die gele dingen waren die erin dreven, vroegen ze nog, oh dat heten promentes, zeiden we terwijl we elkaar een knipoog gaven. En daar moet je juist een heleboel van opscheppen, dat maakt het extra lekker. Of ze nu zo beleefd waren om niets te zeggen of niet in staat om nog te praten, terwijl de tranen over hun rode wangen liepen weet ik niet, maar dit weet ik wel,  rond etenstijd hebben wij ze niet meer gezien.

zondag 19 juni 2011

zwemmen in zee

Als je geboren bent op de tropen en daar voor het eerst hebt gezwommen in die blauwe , doorzichtige zee, dan wil je nooit meer iets anders. Die zee waarin je je voeten kan zien als je het water inloopt. Waar je de bodem blijft zien, ook al ligt die een paar meter dieper. Dat beeld blijft je je hele leven achtervolgen, je kan niet meer zonder, hoe warm het ook is.
En warm kan het hier wel worden in Nederland. De laatste jaren steeds warmer. Het komt nu zelfs wel eens voor dat we dan het strand opzoeken. Wij moeten dan anderhalf uur rijden voordat we er zijn en dat vinden we lang, dus dat doen we meestal niet. Daar komt bij , dat op zo’n dag nog ongeveer 500.000 andere mensen ook vinden dat ze naar het strand moeten, dus na een half uur sta je in de file om drie uur later aan te komen op een strand dat zo vol ligt ,dat je eigenlijk alleen maar weer naar huis wil. En daar kies je dan niet voor, want je auto staat twaalf staten verderop , tegen een parkeertarief van zes euro per uur, dus je blijft op het strand. En je dwingt jezelf om het leuk te vinden.
Na wat heen en weer turen zie je een plekje waar je wil gaan liggen. Je sjokt erheen door het mulle zand, met een kind aan je linkerbroekspijp zeurend :  ‘mag  ik nu dan een ijsje’, met je man voor je die de handdoeken tas , de koelbox en nog een paar strandstoelen mee sjouwt, en wellicht nog meer vrienden of familie, allemaal met dezelfde rood verhitte gezichten en aangeplakte kleding. Maar leuk zal het zijn.
De handdoeken liggen op het strand, het kind heeft een ijsje en enigszins rustig staar je voor je uit. Je wil de zee zien, maar ziet vooral een heleboel  bijna naakte, van de zonnebrand ingewreven glimmende lijven. Je zou zo graag een bekertje zeewater willen hebben. Dat je over je heen kan gooien, ter verkoeling, maar dat is te ver lopen. Tegen de tijd dat je terug bent bij je handdoek is het water in de beker verdampt. Daarnaast is het zand waar je toch overheen moet gloeiend heet. Ongelooflijk hoe heet dat hier is.  Je zou dat in de tropen verwachten, maar niets is minder waar. Er is op Curaçao maar één plek waar ik het zand op het strand ook heet vindt en dat is bij playa pretu, maar verder nergens. Als iemand mij kan uitleggen hoe dat kan graag.
Maar goed, verkoeling wil je dus. De slippers aan en richting zee. Bij de zee aangekomen zie je de mensen in het water plezier hebben. Die hebben het niet meer heet, je loopt naar de zeerand en steekt je teen in het water. IJskoud Maar dan ook ijskoud is het water. Vlug trek je je teen terug. Maar warm blijft het buiten het water, dus nog maar eens die teen erin, en vooruit, nu de hele voet.  Geschrokken trek ik mijn voeten terug. Niet van de kou dit keer, maar ik zag ze niet meer.
Deze zee is zo vies, dat als je tot je enkels in het water staat, dan zie je je voeten niet meer. Ik heb gezworen dat ik nooit, maar dan ook nooit zou gaan zwemmen in dat vieze zeewater, daar zitten zoveel afvalstoffen in, dat je volgens mij licht geeft in het donker als  je daar eenmaal een duik in hebt genomen.
In de auto terug naar huis staren mensen ons vreemd aan. Naast mijn man zit een groen lichtgevend wezen met een vel papier in haar handen waarop staat: sorry, ik heb de Noordzee getrotseerd , ik zal het nooit meer doen. Nooit meer.  Zo waar ik groen zie. 

zondag 12 juni 2011

barbecue

Ik herinner mij mijn vijftiende verjaardag nog heel goed in 1984. Het was mijn eerste verjaardag  op Curaçao. Ik mocht zelf weten hoe ik  het wilde vieren en met wie en ik wist het meteen. Met een stel vrienden uit de klas gaan barbecueën op het strand van Barbara Beach. 
Zo gezegd, zo gedaan. Barbara Beach was toen nog een strand waar iedereen naar toe kon. Waar je geen entree hoefde te betalen. Het was nog ongerept met bomen , struiken en mini kiezels. Geweldig. De barbecue mee, vrienden mee, natuurlijk ouders met hun vrienden mee en genieten maar.
Op de barbecue porkchops, kippenpoten, spare-ribs en daarnaast aardappelsalade. Meer niet, en veel limondade.
Tijdens het barbecueën toen en later ook gebeurde het natuurlijk wel eens dat bij het omdraaien van het vlees, het vlees van de vork viel en in het zand terecht kwam. Geen nood, je prikte het aan de vork, liep naar de zee, even afspoelen en weer op het vuur. Geen mens die raar opkeek, iedereen deed het zo.
En toen kwam ik in Nederland en ging ik hier barbecueën. En ja, ook hier valt het vlees wel eens van de vork. Hier valt het vlees dan op het terras of in het gras, maar ook hier is water, dus, afspoelen en weer op het vuur. Dat heeft mij de eerste keer bijna mijn relatie gekost. Zo vies, zo onhygiënisch . En ik maar uitleggen dat het vuur alle bacteriën doodt en dat je trouwens van een beetje vuil niet doodgaat, dat dat goed is voor je weerstand. Ja, dat zal wel zei hij, het was uiteindelijk niet goed voor de relatie.
In de tropen leer je snel over dit soort ongemakken heen stappen. Je hebt niet snel een supermarkt in de buurt van het strand, laat staan de marinade middelen, dus ja, even afspoelen en niet zeuren. Zo ook met de suikerpot. Die stond toch lang op het aanrecht en behalve wij, vonden ook de mieren dat ze recht hadden op een beetje zoetigheid. In het begin gooide ik elk potje suiker weg waar ik een mier op had zien lopen en na verloop van tijd schepte ik eromheen.  Het kan zelfs zo zijn dat ik wel eens thee heb gedronken waar nog een verdwaalde mier in ronddreef.
Zo mooi omschrijft Yvonne Keuls dat in haar boek: Indische tantes, die samen koffie drinken en soms na een slokje een vlieg uitspugen die een mislanding in hun kopje had gemaakt. Daar heb ik voor mijzelf wel een grens getrokken, ik vind vliegen vies, dus nee, die mogen niet, ook niet tijdelijk hun heil in mijn mond zoeken.
Over vies gesproken, op Curaçao eten we pork-chops, spare-ribs en kippenpoten op de barbecue. Ook mais is lekker. Nee, dan hier, ze willen geen vlees dat even de grond van dichtbij heeft bekeken en daarna een heerlijk douche heeft gehad, maar ze eten wel massaal frikandellen op de barbecue. Ik zal u niet lastig vallen wat daar allemaal in schijnt te zitten, maar geloof me, dan mag mijn vlees best een tijdje op de grond liggen, een dansje maken en dan zonder douche weer het vuur op. 

zondag 5 juni 2011

een auto om in te rijden

Ik heb een auto om in te rijden. Ik heb geen auto om die honderd meter verderop neer te zetten om dan nog te moeten lopen naar de winkel. Ik wil voor de deur parkeren en als dat niet kan , dan vind ik een afstand binnen vijftig meter  acceptabel, en anders rij ik door naar een volgende supermarkt.
Gelukkig hebben wij de luxe in ons dorp dat ik kan kiezen uit zes supermarkten. En dat op een dorp met een inwonersaantal van rond de 23.000. Als je dat eerlijk deelt dan willen er per supermarkt zo’n 3800 mensen gebruik maken. Er van uitgaande dat de helft daarvan kinderen zijn, dan blijven er nog 1900 over. Zij doen niet allemaal op dezelfde dag boodschappen. ik denk dat 70 procent toch de zaterdag kiest, dus dat zijn dan 1330 mensen. Verdeeld over de 12 uren dat de supermarkt open is, zo’n 110 mensen per uur. Dan is de keus snel gemaakt. Er is maar één supermarkt met meer dan 100 parkeerplekken ‘voor de deur’.  De acceptabele afstand van vijftig in acht genomen, maar die vijftig meter horen wel bij de parkeerplaats van deze supermarkt.
Los van de parkeerplekken is het assortiment ook van belang, en daar gaat het wel eens mis. Ga ik naar de supermarkt waar ze bijvoorbeeld sushi hebben ( de enige in ons dorp), dan hebben ze daar maar een kleine vijftig parkeerplekken. Als daar ook die 110 mensen per uur moeten staan, dan is er geen plek. Dan rij ik dus door. Ik eet op zaterdag dan ook nooit sushi. Wel op maandagochtend of dinsdagmiddag. Her percentage boodschappende mensen ligt dan beduidend lager.
Manlief snapt het niet. Wat is er mis met die honderd meter lopen, is nog gezond ook , hoor ik hem zeggen. Na een grauw en een zucht van mij kijken we beiden stoïcijns de andere kant op. Het ligt eraan wie er rijdt wie de discussie wint.
Er zijn ook dagen dat ik ze allemaal afrij hoor. Wanneer ik niet voor de deur kan parkeren, rij ik eerst een rondje extra om daarna toch door te rijden naar de volgende.  Dan ben ik maar wat langer onderweg, maar ik ga niet drie straten doorlopen omdat ik een flesje koffiemelk te kort kom. Ik wil wel drie liter benzine uitgeven voor dat flesje. En ik maar klagen dat de boodschappen duurder worden.



zondag 29 mei 2011

treinkaartjes

Antillianen zijn altijd te laat. Antillianen hebben geen geld. Het klopt als een bus, maar dat is altijd maar tijdelijk, als we net in Nederland wonen. En het is niet eens onze eigen schuld. Het is de schuld van onze voorgangers. Onze mede- Antillianen die ons niet uitleggen hoe het openbaar vervoer in Nederland werkt.
Ik geef een voorbeeld. Ik wil met de trein van Arnhem naar Amsterdam. Ik sta op het station en bekijk het grote gele bord van de NS. Na enig speurwerk ontdek ik het traject Arnhem- Amsterdam. Ik zie dat de trein verschillende keren stopt. Dat er een verschil is tussen een sneltrein en een stoptrein wordt mij pas weken later duidelijk. Dat er een trein rijdt is al heel wat.
Goed, ik heb gevonden dat de trein dus meerdere keren stopt. Ik zie dat de eerste stop in Ede /Wageningen is.  Mooi, ik loop naar het loket en koop een kaartje Arnhem – Ede / Wageningen. Voldaan dat dit is gelukt stap ik in de trein en ga rustig bij het raam zitten. Bij Ede / Wageningen roept de machinist om waar we zijn en ik stap uit. Het merendeel van mijn medereizigers blijft zitten en kijkt stoïcijns uit het raam naar buiten. Ik niet. Ik loop opgewekt naar beneden, want om de een of andere reden zijn de loketten van de treinstations altijd beneden of boven, maar trappen zul je lopen. Bij het loket kijk ik rond en zie weer een groot geel bord waarop ik zie dat het volgende station Utrecht Centraal is. Bij het loket koop ik een kaartje Utrecht Centraal en met het kaartje in mijn binnenzak gestoken wacht ik tot de volgende trein arriveert.
Dit hele gebeuren herhaalt zich tot ik in Amsterdam ben. Weliswaar drie uur later dan aanvankelijk gepland, maar ik was er. Het heeft me een rib uit mijn lijf gekost. Maar nogmaals, ik was er.
Studerende vrienden die mij van het station haalden vroegen waarom ik zo laat was waarna ik mijn verhaal deed. Hilariteit ten top. Nog net niet rollend over de vloer werd ik zwaar door de mangel gehaald. Je koopt niet bij elke station een nieuwe kaartje, je koopt aan het begin van je traject een kaartje en daarmee reis je tot je eindbestemming. Dat is veel sneller, en zeker ook goedkoper.
Dit verhaal is in de jaren zestig waar gebeurt en je mag toch hopen dat vandaag de dag de beursalen toch beter voorgelicht worden dan toentertijd, maar niets is minder waar. In de jaren ’90 van de vorige eeuw gebeurde dit nog steeds. Ik weet niet of het in de jaren 2000 ook is gebeurt, vast wel. Feit is wel, dat we Antillianen die te laat komen of blut zijn eerst moeten vragen of ze met de trein zijn gekomen voordat we een oordeel over ze vellen.