dinsdag 25 juni 2013

sate kambing

Ik ben pas naar de Pasar Malam geweest. In Den Haag. De Tong Tong Fair, zoals die sinds een paar jaar heet. Elke keer weer is het een feestje. Die geuren, die kleuren, de muziek, maar vooral het eten doen mij elk jaar graag terugkeren. Bij de boeken stand even kort gedag zeggen bij Yvonne Keuls, wandelend door de tent Wieteke van Dort tegen het lijf lopen, en soms zelfs bekenden. Meestal zijn het bekenden van mijn ouders, die net als zij op vakantie zijn in Nederland en een stukje tropen willen meepikken. Weliswaar andere tropen, maar dat mag niet deren. Veel mensen, waaronder mijn voorouders, hebben ook jaren in de Oost gewoond, alvorens ze weer terugkeerden naar de West.
Net als de Antilliaanse keuken ben ik groot gebracht met de Indische keuken. Onze maaltijden zijn vaak een mengelmoes van beiden. Met een bord stobá doe je mij net zo’n groot plezier als met een babi ketjap. Alleen die kambing hè, die hoeft van mij niet zo. Net zo min als stobá die Kabritu. Ik heb het geproefd, zowel de Indische als Antilliaanse versie van de geit, maar hij kan mij niet bekoren. Ik heb het nog niet geprobeerd met een aardappel en andijvie, maar vermoed dat dat ook geen succes zal gaan worden.
Een maand geleden was er ook een Pasar Malam in Arnhem. Ook daar waren we, maar dat was een vergissing en daar trap ik toch om de paar jaar weer in. Het is het net niet. Of eigenlijk helemaal niet. Het begint al bij de binnenkomst, de eerste kraam die we zien is de snoepkraam die je ook op de kermis hebt. Niets Indisch aan. Niet veel verder staat de tassenverkoper, die ook op elke zaterdagmarkt te vinden is en ga zo maar door. De paar stands die wel Indisch zijn, zijn op een paar handen te tellen en dan het eten. Ook dat was het niet. Het smaakte als de Chinees in Nederland, dat wil zeggen, je hebt wel verschillende gerechten op je bord liggen, maar ze smaken allemaal hetzelfde.
Op de Pasar Malam word ik wel altijd overvallen door een gevoel van weemoed. Het is een soort van uitstervend geheel. De Indische generatie die in de jaren veertig naar Nederland is gekomen is oud geworden. Hun kinderen die altijd mee zijn gekomen naar de Pasar Malam zijn ook al grijs en de kleinkinderen, ach, die hebben er niet zo’n behoefte meer aan. Dat opa in een rockband speelt is best grappig, maar niet om aan hun vrienden te laten zien.

Ik blijf zolang de Pasar Malam er nog is maar flink genieten. Ik sla sambal in eet nog een bordje mee. Mijn zoon neem ik mee, opdat ik hoop dat hij er ook nog heel lang van kan genieten. En om hem helemaal in te laten burgeren in de Indische cultuur bestel ik voor hem een saté kambing. ‘Ja schat, lekker vleesje’, zeg ik als hij verlekkerd naar de bbq kijkt. 

zaterdag 15 juni 2013

asociaal rijgedrag

Soms zit ik even helemaal klem. Dan weet ik het niet meer. Kijk, als ik op Curaçao ben dan pas ik me redelijk snel aan aan het rijgedrag van daar. Ramen open, muziek soms net te hard aan, moet kunnen. Toeteren als je bekenden tegenkomt, altijd. Toeteren als de auto’s voor je niet snel genoeg doorrijden, meestal wel. Rechts inhalen, ach, soms kan je niet anders toch? Bochtje afsnijden, soms wel.
Nee, het probleem zit hier, in Nederland. De afgelopen dagen is de zon gaan schijnen en dat betekent dat veel mensen hun cabrio van stal halen. Ongelooflijk hoeveel er hier rondrijden. Die zie je in de winter niet hoor. De meesten betalen denk ik maar vier maanden belasting voor zo’n auto. De rest van het jaar staat hij zonder kenteken in de garage. Nu kon het weer. De kap gaat eraf en rijden maar, door het dorp, en dan vooral heel veel rondjes blijven rijden. Je moet toch gezien worden in de auto. Dus als je op het terras zit, zie je diezelfde blauwe auto, met diezelfde jongelui erin vaak langkomen. Dat ze zo vaak langsrijden, stoort mij niet, maar die muziek, waarom moet die zo hard? Zet toch zacht die radio denk ik dan. En tegelijkertijd denk ik , help, waarom heb ik er hier wel last van en op Curaçao niet?
Zo ook de andere dag. Ik sta achter een auto, ik kan er nergens langs, de auto staat stil en naast de auto staat een bekende van de bestuurder uitgebreid te kletsen. Zonder dat ik toeter kijken ze naar achteren en kletsen verder. Als ik wel toeter kijken ze weer en kletsen ze ook weer verder. Ik voel mijn bloed koken. Ik word hier zo kwaad om. Ik vind het asociaal, net zo asociaal als rondrijden met te harde muziek. Of de bocht afsnijden. Werkelijk waar, ik beticht de rijschoolhouders in Schijndel ervan dat ze dat niet leren aan hun cursisten. Hoezo, ruime bocht nemen? Niemand doet het.
Dus waarom vind ik dit gedrag hier wel asociaal en op Curaçao niet? Het antwoord is simpel. De muziek moet je wel zo hard zetten, de muziek van je mede weggebruikers staat immers net zo hard en anders hoor je je eigen radio niet meer. En rechts inhalen heeft ook een reden. Stel je rijdt netjes links, maar voor je rijdt een auto die het gaspedaal tijdelijk kwijt is, dan moet je wel rechts inhalen, wil je überhaupt boven komen. Maar het beste voorbeeld is toch wel de bocht afsnijden. Als je keurig alle bochten neemt, zoals bedoeld, mis je aan het einde van de rit op zijn minst je uitlaat. Meer voorbeelden laat ik achterwege, gezien mijn kennis van auto’s en wat er allemaal kapot kan gaan aan de onderkant. Maar de wegen hebben zoveel gaten, er mist zoveel asfalt, dat je soms wel korte bochten moet nemen om de auto in zijn geheel de straat over te krijgen.

Dus asociaal rijgedrag? Jazeker, hier wel. Daar ook, maar dan wel onderbouwt asociaal. 

zondag 9 juni 2013

raften

Ik kan planken, ik kan zwemmen, ik heb geprobeerd om te waterskiën, wat jammerlijk mislukte en ook surfen was geen succes. Wat ik nog nooit gedaan had was raften. Stoer vond ik dat. En nu deed zich de gelegenheid zich voor, ik kon gaan raften.
Tijdens een personeelsuitje in de Ardennen. In een heuse raftboot, op een rivier, met nog ruim twintig collega’s verdeeld over drie boten zouden wij het water op gaan. Droge kleren achter de hand kregen we instructie van onze captain. Er werden ons verschillende commando’s geleerd. Links vooruit, rechts achteruit, maar ook hoe je je peddel vast moet houden. Daar werd extra aandacht aan besteed. Die moest je altijd vast blijven houden, ook als je niet peddelde, zodat de kans op verlies het minst groot was. Dat had een naam en die ben ik alweer vergeten. Vreemd overigens, want ik heb heel wat keren te horen gekregen dat ik hem vast moest houden. Pas toen de instructeur ging vertellen wat je moest doen als je eruit zou vallen, werd ik wat weeïg in de benen. Dat was nog niet in mij opgekomen. Eruit vallen wilde ik niet. Niet in een stromende rivier in de Ardennen. Voor dat je het weet meer je aan in Rotterdam, omdat je op de Maas bent terecht gekomen.
Enigszins overspannen begonnen we aan de tocht. We moesten tot onze knieën in het water en van daaruit in de boot klimmen. So far, so good. We zaten in de boot, nu zou het beginnen. Ik zag de filmpjes van Youtube in gedachten voorbij gaan. Woeste golven, een boot die heen en weer geslingerd werd, mensen die gelanceerd werden, maar weer op de boot landden. Ik was benieuwd. Het avontuur kon beginnen. Met mijn peddel in de aanslag wachtte ik op het eerste commando. Ja, daar kwam het. Vooruit. Mijn collega’s en ik zetten flink de peddel in het water en voordat ik boe of bah kon zeggen had ik mijn eerste waterdouche te pakken. Mijn collega voor mij had de peddel niet diep genoeg in het water gezet, zodat ze vooral heel veel water schepte en door de zwiep die ze wel maakte belandde dit water recht in mijn gezicht. De toon was gezet. Dit vroeg om wraak. Om elkaar wat te sparen hebben we onze natspatacties wat verlegd naar de anderen boten.

Ondertussen dobberden we rustig en vredig verder op de Ourthe. Niks geen wildwaterbaan. Het was een kabbelend beekje en om toch nog het gevoel te hebben dat we vaart hadden werd er af en toe geroepen: vooruit. Mocht iemand van u ooit in de Efteling geweest zijn: de piraña ( wildwaterbaan) is spectaculairder. Ik heb geraft, dat kan ik zeggen, en ik was drijfnat, dat zeker, maar dat lag niet aan de ‘woeste’ rivier. Daar moet ik mijn collega’s voor bedanken. 

zondag 2 juni 2013

Kinderverjaardag

Onze zoon is jarig en dat moet gevierd worden. Uiteraard met een Antilliaanse inslag. Dat wil zeggen, een piñata is er en veel eten en drinken. In dit geval ranja. De ongeschreven regel in Nederland om maar 1 kindje meer uit te nodigen dan je oud wordt heb ik dit jaar genegeerd. Hij wordt zes en zou dus zeven kindjes mogen uitnodigen. Ik heb gekozen voor vijftien. Ik begin er al in te groeien dat meer kinderen ook kan. Net als op Curaçao. Ik heb het ooit al eens geschreven, maar kinderfeestjes met 40 kinderen zijn daar niet ongewoon heb ik mij laten vertellen. Daar komen dan nog de ouders bij, tel uit je winst, of je verlies. De ouders heb ik uitgenodigd om hun kroost af te zetten hier. Tot zover hun deelname aan dit feestgebeuren.
Ik snap wel waarom men hier minder kinderen uitnodigt. De ruimte is beperkter. De huizen zijn kleiner en de tuinen sowieso. Op Curaçao kun je makkelijk een heleboel kinderen kwijt in de tuin. Hier kan je kinderen alleen kwijt in de tuin als het mooi weer is, of in ieder geval droog en dan is een beetje tuin wel fijn. De meeste mensen hebben een klein tuintje. Ideaal voor een gezin met een paar kinderen, minder geschikt voor feestjes waarbij er gerend , geduwd en gespeeld moet worden. Aangezien onze tuin een stuk groter is dan gemiddeld was het aantal geen issue meer en konden er meer kinderen worden uitgenodigd. Hier kunnen ze rennen zoveel ze willen en wij hebben wat spelletjes achter de hand voor het geval ze zich gaan vervelen.
Alles is geregeld, maar zoals alles in Nederland, heb je wel rekening te houden met het weer. Ach, vanaf zijn geboorte tot vorig jaar is het altijd rond de dertig graden geweest op zijn verjaardag. Hij woont dan wel niet in de tropen, maar op zijn verjaardag zijn de tropen altijd even bij ons. Tot dit jaar. De weergoden hebben een pact gesloten met het heimwee comité. Ik verdenk de vliegmaatschappijen ervan hier ook aandelen in te hebben. Niks geen dertig graden, niet eens twintig. Een magere negen graden zal het worden. NEGEN graden. Er wordt zelfs gesproken over nachtvorst. Dat is koud en als ik ergens een hekel aan heb dan is het aan kou en mijn zoon ook. In de winter heeft hij menigmaal gevraagd of we toch op Curaçao kunnen gaan wonen, want daar is het lekker warm. NEGEN graden.  Acute aanvallen van heimwee overvallen mij en ik google me suf naar reisjes naar de zon.

Die temperatuur en dat op zijn kinderfeest, met vijftien kinderen, die nu binnen willen spelen, rennen, duwen, springen, klimmen, gillen en nog harder gillen. Ik snap mijn Nederlandse collega ouders een beetje, zeven kinderen klinkt nu best aantrekkelijk. We blijven binnen en ik troost mij met de gedachte dat het buiten dan wel koud kan zijn, binnen zullen we zweten met zijn allen. Oordoppen in en mee doen is mijn advies aan mijzelf. Proost zeg ik met een ranja tic in mijn hand.