Ik ben pas naar de Pasar Malam geweest. In Den Haag. De Tong
Tong Fair, zoals die sinds een paar jaar heet. Elke keer weer is het een
feestje. Die geuren, die kleuren, de muziek, maar vooral het eten doen mij elk
jaar graag terugkeren. Bij de boeken stand even kort gedag zeggen bij Yvonne
Keuls, wandelend door de tent Wieteke van Dort tegen het lijf lopen, en soms
zelfs bekenden. Meestal zijn het bekenden van mijn ouders, die net als zij op
vakantie zijn in Nederland en een stukje tropen willen meepikken. Weliswaar
andere tropen, maar dat mag niet deren. Veel mensen, waaronder mijn voorouders,
hebben ook jaren in de Oost gewoond, alvorens ze weer terugkeerden naar de
West.
Net als de Antilliaanse keuken ben ik groot gebracht met de
Indische keuken. Onze maaltijden zijn vaak een mengelmoes van beiden. Met een
bord stobá doe je mij net zo’n groot plezier als met een babi ketjap. Alleen
die kambing hè, die hoeft van mij niet zo. Net zo min als stobá die Kabritu. Ik
heb het geproefd, zowel de Indische als Antilliaanse versie van de geit, maar
hij kan mij niet bekoren. Ik heb het nog niet geprobeerd met een aardappel en
andijvie, maar vermoed dat dat ook geen succes zal gaan worden.
Een maand geleden was er ook een Pasar Malam in Arnhem. Ook
daar waren we, maar dat was een vergissing en daar trap ik toch om de paar jaar
weer in. Het is het net niet. Of eigenlijk helemaal niet. Het begint al bij de
binnenkomst, de eerste kraam die we zien is de snoepkraam die je ook op de
kermis hebt. Niets Indisch aan. Niet veel verder staat de tassenverkoper, die
ook op elke zaterdagmarkt te vinden is en ga zo maar door. De paar stands die
wel Indisch zijn, zijn op een paar handen te tellen en dan het eten. Ook dat
was het niet. Het smaakte als de Chinees in Nederland, dat wil zeggen, je hebt
wel verschillende gerechten op je bord liggen, maar ze smaken allemaal
hetzelfde.
Op de Pasar Malam word ik wel altijd overvallen door een
gevoel van weemoed. Het is een soort van uitstervend geheel. De Indische
generatie die in de jaren veertig naar Nederland is gekomen is oud geworden.
Hun kinderen die altijd mee zijn gekomen naar de Pasar Malam zijn ook al grijs
en de kleinkinderen, ach, die hebben er niet zo’n behoefte meer aan. Dat opa in
een rockband speelt is best grappig, maar niet om aan hun vrienden te laten
zien.
Ik blijf zolang de Pasar Malam er nog is maar flink
genieten. Ik sla sambal in eet nog een bordje mee. Mijn zoon neem ik mee, opdat
ik hoop dat hij er ook nog heel lang van kan genieten. En om hem helemaal in te
laten burgeren in de Indische cultuur bestel ik voor hem een saté kambing. ‘Ja
schat, lekker vleesje’, zeg ik als hij verlekkerd naar de bbq kijkt.