zondag 25 oktober 2015

Aftellen

Nog 61 dagen. Ik tel ze niet letterlijk af, maar zo nu en dan zoek ik even op hoeveel dagen nog. Soms wordt het zoeken voor mij gedaan en zie ik bij vrienden ook een aftelrijtje voorbij komen. En dan, na die 61 dagen, moeten we weer 364 dagen wachten tot het kerst is. Ik ben dol op kerst. Altijd al geweest. Ik hou van de geur van de boom, van de drukte en de gezelligheid die alle feestdagen met zich meebrengen en de familie om mij heen. Ik hou van de muziek. Van traditionele kerstliedjes uit Duitsland tot de meezingers uit de twintigste eeuw, die vanuit Amerika de wereld in zijn geholpen. Ik zing het allemaal mee. Ik zocht eens een bepaalde versie van een kerstliedje met bells erin. Onbegonnen werk. Mijn collega maakte een cd voor mij, waarop meer dan zestig nummers stonden, maar niet de versie van mijn bells liedje. Uiteindelijk heb ik het gevonden en ik koester de cd, om te voorkomen dat we ooit in de toekomst weer zo’n zoektocht moeten ondergaan. Ik koop allang geen cd’s meer, maar ik kan de verleiding niet weerstaan als ik een kerst-cd zie liggen. Daar staat altijd wel weer een lied op dat ik nog niet had. Zo ben ik er ook achter gekomen dat het lied Oh Holy Night niet veel vertolkt is door artiesten. Ook die cd koester ik zou je denken, maar helaas, ik ben hem even tijdelijk een beetje kwijt. Ik gok dat hij in het hoesje van één van de andere cd’s is terechtgekomen. Tot grote ergernis van mijn man heb ik deze gewoonte nooit af kunnen leren. En hoezeer ik de kerstperiode op Curaçao ook mis, er is één ding dat ik in Nederland ongegeneerd kan doen en op Curaçao eigenlijk niet: heel hard kerstliedjes luisteren. Ik beluister mijn kerstcollectie het hele jaar door. Voor mij hoeft het niet per se kerst te zijn. De cd’s hebben een aparte plank in de cd-kast, zodat ik ze altijd makkelijk kan pakken. Om mijn verslaving nog enigszins te bedwingen staan ze hoog in de kast, zodat ik een kruk erbij moet pakken. Alleen met de kerstweken verhuis ik ze naar pakhoogte. Zo voorkom ik dat mijn gezin in december geen kerstliedje meer kan aanhoren. Ik luister de cd’s het liefst ook alleen. Niet zelden laat ik een traan. Even een moment van heimwee dat zich van mij meester maakt doorleef ik dan het liefst even alleen. Het voordeel is wel dat met de kerst alle tranen op zijn en er volop gelachen en gevierd kan worden. Maar dit is niet de hoofdreden dat ik de muziek graag alleen luister. Ik draai het volume van de stereo open tot maximale hoogte en zing luidkeels mee met alle koren, popsterren en kindertjes die hun kerstgedachte uitdragen. En dat kan hier. Hier, in Nederland wel. Alles zit dicht. Potdicht. Dubbele muren en isolatie zorgen ervoor dat de muziek binnenshuis blijft. En zo kan ik onbeschaamd lekker mee blèren met alle kerstliedjes, en weet (wist) niemand dat het toch wel een tikkeltje eigenaardig is.

zondag 18 oktober 2015

Nobentitres

 Ik schrijf regelmatig over anderen als het over taalverwarringen en Papiaments gaat. Met name mijn man moet het nogal eens ontgelden. Maar ik wil mijzelf niet uitvlakken in dezen. Ik was het voorval eigenlijk alweer vergeten, ware het niet dat ik een foto tegenkwam op Facebook. Een foto uit één van de rubrieken waarin je aangeeft opgegroeid te zijn op Curaçao. Daarop staat de Amstel-fabriek, in al zijn glorie. Het hoge rood-witte gebouw, met daarachter de grote stalen kolossen waar het bier in werd gebrouwen. Bijzonder verhaal vond ik altijd dat hier het enige bier ter wereld werd gebrouwen uit zeewater. Zo is mij althans verteld. Minder prettig vond ik de stank die dit met zich meebracht. Dagelijks stonden wij bij de verkeerslichten om van huis naar school te rijden en terug. En elke dag vroeg ik of de ramen alsjeblieft dicht konden. De weeë geur die de wind met zich meedroeg vond ik dermate verschrikkelijk, dat ik denk dat dat ertoe heeft bijgedragen dat ik tot op heden nog steeds geen bier lust. Het gebouw was ondanks de stank een goed ankerpunt om de weg te wijzen aan mensen die net op het eiland waren. Ik heb er dan ook aan moeten wennen dat het weg was. Nu, na zoveel jaren, kijkend naar het braakliggende terrein, ben ik er wel aan gewend. En toch kan ik mij niet voorstellen dat hier iets anders komt te staan. De bouw van het nieuwe ziekenhuis heeft nog even een rol gespeeld. Zou dat hier komen of niet? Een nieuwe generatie zal over een paar jaar nieuwe herinneringen opbouwen aan deze plek. Voor mij blijft hij verbonden met de Amstel-fabriek. Maar wat heeft dit nu met de taalverwarring te maken? Ik ga een aantal jaren terug. Ik studeerde al een paar jaar in Nederland en was overgekomen voor de kerstdagen en oud en nieuw. Op het hoge deel van de fabriek, komende vanaf de Schottegatweg-Oost, stond altijd wel een kerstwens of Nieuwjaarsspreuk. Zo ook dat jaar. Ik weet het nog goed: Bon Pasku i un felis nobentitres. Nu, na ruim twintig jaar weet ik het nog. Ik zag dat beeld niet meer elke dag, maar wel regelmatig en elke keer weer vroeg ik me af: wat bedoelen ze nou met dat laatste woord, nobentitres? Noo-ben-tie-tres. Zo registreerde mijn brein dit woord. Heel fonetisch, heel Nederlands. Met de klemtoon op de oo en de ie. Was mijn Papiaments zo achteruit gegaan in die paar jaar? Dat kon ik mij toch niet voorstellen. Ik vond het tegelijkertijd ook zo suf dat ik het niemand durfde te vragen. Het was duidelijk een heel bekend en normaal woord, alleen ik kwam er niet uit. Pas aan het eind van die vakantie durfde ik het te vragen: wat betekent nou toch nobentitres? Ik denk dat ik het aan mijn vader vroeg. Ik zie hem nog ineen duiken van schrik. Maakte ik nu een grapje? Helaas, het was de bittere waarheid, ik had geen idee. Het jaar 1993 zal ik niet gauw vergeten.

zondag 11 oktober 2015

Nostalgie MIL

In navolging van mijn zus ben ik op bezoek gegaan bij het MIL. Ik ben daar sinds begin jaren negentig niet meer geweest. Ik heb er wel regelmatig aan gedacht om weer eens langs te gaan, maar om verschillende redenen lukte dit steeds niet. Dit jaar kon ik er niet omheen. Ik was op het eiland, de school was weer begonnen en de verhalen van mijn zus maakten dat ik er graag heen wilde. De herinneringen waar zij mee thuiskwam, waren herinneringen die ik voor een deel alweer vergeten was. Ik was benieuwd of het bij mij nieuwe herinneringen zou oproepen. De binnenkomst was anders dan wat ik gewend was. Wij kwamen vroeger binnen door de eerste grote poort. Nu namen we de tweede poort. We hebben ons even aangemeld en waren welkom om door te lopen. Dat was gelukkig niet veranderd. Het welkome gevoel bleef. Met man en kind doorliep ik de school. “Kijk”, vertelde ik, “hier had ik Nederlands en hier handvaardigheid. En oh ja, hier had ik godsdienstles waarbij de broek van de pater een keer afzakte toen zijn riem knapte.” Dat was natuurlijk voer voor het kind om nader uit te leggen. De overdekte die er nu is, is een walhalla vergeleken met de pergola die wij eigenhandig hebben opgebouwd. Er stond toentertijd niets op het grote plein. Er moest een pergola komen, zo werd besloten. Menig strafmiddag hebben wij geschuurd en geschaafd, maar na dat jaar stond er één. Nu is die pergola omgebouwd tot een ware overdekte met snèk en lokalen erbovenop. Chapeau. Ook het gymveldje heb ik even laten zien. Er staan nu grote netten bij de lokalen boven het veldje. En terecht. In onze tijd was het de sport om tijdens de honkballessen de bal zo ver te slaan, met een curve, dat hij in het lokaal boven het veldje zou uitkomen. Het muzieklokaal van meneer Williams. Ook van dat verhaal kon die kleine geen genoeg krijgen. Of het mij wel eens gelukt was. Waarschijnlijk niet, maar we hadden er wel altijd wel lol om als het lukte. Niet in de laatste plaats om het getier en gevloek van de leerkracht in kwestie dat ermee gepaard ging Het grote verschil met toen – en daar schrok ik van – was de hoeveelheid rotzooi die ik zag liggen op de grond. De school was nog geen week begonnen en overal lag vuil. Bekertjes, papieren broodzakjes, blikjes, van alles zwierf er rond. En niemand leek het vreemd te vinden. Het leek bijna normaal. Ik kan mij niet herinneren dat het er in mijn tijd zo uitzag. Ze hadden waarschijnlijk, net als bij de pergola, vast een strafmiddag bedacht om de rotzooi op te ruimen, om de school netjes en schoon te houden. In plaats van de leerlingen buiten de poort te houden, omdat de kleur van de spijkerbroek niet blauw genoeg is, was het in mijn ogen zinvoller geweest om deze groep kinderen een prikker en vuilniszak te geven en ze het schoolplein te laten schoonmaken. Gelukkig was ik ook aangenaam verrast om te zien dat er nog een oud-leraar werkte. Toen het jonkie van de school, nu de nestor. Meneer De Windt, nog altijd even bedaard en vriendelijk. En mijzelf kennend heeft hij mij – terecht – ook wel eens laten schuren aan die pergola. Dat moet een zeker voortschrijdend inzicht zijn geweest van hem, aangezien hij nu zijn drankje bij de inpandige snèk ging halen.

zondag 4 oktober 2015

Reglement

Ik loop bij Copymiri, de zaak van mijn vader naar binnen en zie daar het vademecum van het Radulphus liggen. Dat wordt in een grote oplage gedrukt om vervolgens onder de leerlingen verspreid te kunnen worden. Dit brengt acuut herinneringen bij mij naar boven van het reglement van het MIL. Ik heb nog gezocht of ik het kon vinden, maar helaas. Als ik het mij goed herinner bestond dit uit een achttal A4’tjes, aan beide zijden bedrukt. Wat dus zestien pagina’s inhoudt. In het reglement stonden uiteraard alle regels van de school waar wij, als leerlingen, ons aan dienden te houden. En daar ging het wel eens mis. Ik vond dat een deel van die regels die erin stonden discutabel waren. De directie van de school vond dat niet. En als ik mij weer eens niet aan de regels had gehouden kreeg ik een strafmiddag. Gelukkig hadden meerdere leerlingen op dezelfde momenten moeite met de regels die er golden, dus de strafmiddag zat ik nooit alleen uit. De strafmiddag kende vele vormen in mijn tijd. Zo heb ik regelmatig staan schuren en schaven aan een pergola die gebouwd moest worden. Maar ik heb ook wel eens met prikstokken rondgelopen over het terrein, om dat weer schoon te maken. Het vaakst heb ik het reglement moeten overschrijven. Waarschijnlijk in de hoop dat ik dan eindelijk de regels zou navolgen. Helaas, zolang deze discutabel bleven in mijn ogen, zag ik een reden om mij er niet aan te houden. Het overschrijven was uiteraard een zeer saaie bezigheid en ik zie ons nog zitten. Met een man of tien zaten wij, na schooltijd, in een warm lokaal het reglement over te schrijven. Daar zat niet altijd een surveillant bij, maar dat gaf ook niet. Je mocht gaan als je klaar was met schrijven. Dat hadden wij natuurlijk snel door. We gingen er niet sneller van schrijven, maar we werkten wel vooruit. Iedereen had zo’n reglement thuis en dat werd je geacht door te lezen. Mijn zus en ik, wij kenden het redelijk uit ons hoofd na zoveel jaar. En op middagen dat wij ons echt verveelden schreven wij het thuis alvast over. Soms alleen, soms met vriendinnen. Altijd in meerdere kleuren en in verschillende handschriften, zodat het niet zou opvallen. Een exemplaar hiervan hadden wij altijd bij ons. Dus als die strafmiddag zich onverwacht aandiende, dan konden wij na een relatief korte tijd toch weer vertrekken. Eén keer heb ik de strafmiddag bewust uitgelokt. Op het Radulphus College werd gespoten tegen witte mieren en daarom mocht daar geen les gegeven worden. Alle lessen werden in de middag op het MIL gegeven. En dat was gezellig. Ik kende redelijk veel mensen op het Radulphus, dat wilde ik wel meemaken, maar daarvoor zou ik in de middag op school moeten zijn. Ik weet niet meer bij welke leraar ik heel vervelend was, maar die middag heb ik mijn vooraf gemaakte werk niet ingeleverd en heb ik braaf zitten schrijven terwijl mijn vriendin in het lokaal ernaast wiskunde kreeg

vrijdag 2 oktober 2015

jaloezie

Wat is jaloezie toch een vervelende en nare eigenschap. Zo’n eigenschap die je helemaal niet wilt hebben. De laatste jaren gaat het best goed, hoor. Ik gun de ander heel veel, maar op een enkel vlak kan ik dat boosaardige duiveltje dat de jaloezie met zich meebrengt niet negeren. Lang dacht ik ook de enige te zijn die dit voelde, en ik voelde mij er schuldig om, ik schaamde me er zelfs voor dat ik dat gevoel had. Ik sprak er met niemand over. Tot mijn zus, vriendinnen en een collega mij erover bevroegen. Het gesprek begon met de mededeling van mijn kant dat een collega van mij naar Curaçao op vakantie gaat. In de herfstvakantie. Ik zeg nog: “Leuk hè voor haar.” En van binnen denk ik, ja, dat wil ik graag zo voelen, maar eigenlijk denk ik, rotmens, dat wil ik ook. Ik weet niet meer wie het het eerst uitsprak, maar gezamenlijk kwamen we tot de conclusie dat we het helemaal niet leuk vinden voor haar. We vinden het prima dat ze op vakantie gaat. Lekker naar de zon in de herfstvakantie, maar dan wel naar Ibiza of naar Turkije. Geen probleem, maar niet naar Curaçao. En dat is vreemd, het is en blijft een prachtig eiland en ik raad het iedereen aan. Maar dan wel op een moment dat ik er ook ben. Niet om nou de hele dag samen op te trekken, liever niet zeg. Een paar dagen oké, maar ga daarna vooral lekker je eigen gang. Nee, het is meer het idee dat als ik er ben, dan mag de ander er ook zijn. Maar niet als ik er niet ben. Het is mijn eiland en daar mag je niet heen als ik er niet ben. Heel kinderachtig en bezitterig en daarom heb ik er ook nooit over gepraat tot deze zomer. En wat bleek, dit gevoel werd gedeeld en herkend. Ik ben niet de enige die dit voelt. Nu gaat er niet alleen een collega op vakantie deze herfstvakantie. Er gaat zelfs een collega emigreren dit najaar. Dat geeft weer een hele andere dimensie aan de jaloezie. Op vakantie gaan is nog tot daar aan toe, maar emigreren, dat is echt een brug te ver voor mij. Ik hoor haar verhalen aan over kinderkleding kopen in de zomeruitverkoop, want straks hebben ze enkel zomerkleren nodig. En ik luister naar de verhalen over het zoeken naar een gepaste school. Maar dan komt de vraag over huisvesting. “In welke buurt kunnen we nu het beste naar huizen zoeken?” Op dat moment schud ik mijn schouders recht. Niet alleen om boven mijn jaloezie te gaan staan, maar vooral om dat duiveltje van me af te schudden dat nu de meest slechte buurten roept die je maar kunt bedenken om met een jong gezin uit Nederland te gaan wonen. Natuurlijk ben ik fatsoenlijk opgevoed en geef haar de juiste namen door. Ze weet nu waar ze het beste kan wonen. Maar en passant geef ik toch het advies om vooral ook wat dikke truien en maillots aan te schaffen, want als de kinderen les krijgen in de airco wil je toch niet dat ze het koud krijgen.