zondag 7 december 2014

angry bird



Voordat angry birds hip werd hadden wij al een angry bird in huis. Een groene papagaai, die, hoe kan het ook anders, Lorre heette.
Lorre was oorspronkelijk van mijn opa. Mijn Curaçaose opa Casimiri. Die wilde in Nederland een tropisch vriend in huis en dat werd Lorre. Bij zijn overlijden bleef Lorre een beetje over bij de erfenis. Een tante nam hem liefdevol op in haar huis. Lorre hoorde bij de familie en moest in de familie blijven. Als erfstuk van opa. Maar Lorre was niet zo lief. Sterker nog, Lorre was eigenlijk een kreng van een beest. Hij beet als je niet uitkeek, maar hij kon vooral heel hard krijsen. En altijd op die momenten dat het niet uitkwam.
Boven alles en iedereen uit vond Lorre dat hij zijn stem mocht verheffen. Geen gezellige klets wat sommige papagaaien nog wel kunnen, nee hij had zich gespecialiseerd in heel hard krijsen. Het enige dat hielp was een doek over de kooi doen. Zo geconditioneerd was hij dan weer wel. De doek erover, slapen. Dan was hij stil.
Mijn tante heeft het een tijd volgehouden, maar op zekere dag was de maat vol. Onder het mom van, de erfenis moet je eerlijk verdelen, mocht Lorre nu wel een tijdje bij een andere broer of zus wonen. Als kind ben ik niet bij de besluitvorming betrokken geweest, maar Lorre kwam bij ons wonen. En ik vond het geweldig leuk. Nog een beest erbij. Bij de kat, de hond, de konijnen en onze landschildpad kon ook wel een papagaai wonen. Met kooi en al werd hij van Nijmegen naar het oosten van het land gereden waar hij een mooi plekje bij het raam keek. Dat was wel een mooie plek, dan kon hij ook beetje naar buiten kijken. Opa keek ook altijd graag naar buiten. Vooral naar mooie zonsondergangen. Dat deed hem altijd aan Curaçao denken. 
Het wennen aan zijn nieuwe leefomgeving heeft niet zo lang geduurd bij Lorre. Hij liet zich al gauw van zijn beste kant zien. Hij gilde er lustig op los. Het liefste als mijn vader even een dutje op de bank wilde gaan doen. Menig schoen is in die periode richting kooi gegooid. Meestal raak, soms ook faliekant mis. Lorre was er niet van onder de indruk. Die gilde nog harder. Televisie kijken, stofzuigen, kletsen, het maakte allemaal niet uit. Lorre liet zich horen. ‘
En toen kwam dat onvermijdelijke moment. Ook wij waren door ons erfenisgeduld heen. Inmiddels had Lorre zijn reputatie de ronde gedaan binnen de familie en ieder ander deed afstand van zijn erfenisrechten.  Opa kon er toch niets meer van zeggen. Wij stonden ondertussen op het punt om te remigreren naar Curaçao en het besluit over Lorre was genomen. Hij ging niet mee.
Uiteindelijk is Lorre gaan wonen bij een papagaaien opvanghuis. Met pijn in ons hart, maar met jubelende oren was deze afspraak gemaakt. En het wonder geschiede. Hij zag zijn nieuwe leefruimte aan, keek eens goed rond, koos een papagaaienvrouwtje, ging naast haar zitten, en volgens de verzorgers die we nog een paar keer spraken daarna is hij niet meer van haar zijde geweken en heeft hij enkel nog gekird.

koud warm



Wat loop ik toch te zeuren hier. Ik kom uit de tropen en vind het heerlijk om daar in de airco te mogen slapen.  Ook overdag ben ik blij met de airco in de auto en in de winkels en kantoren die ik bezoek.
Niet op een vriesstand zoals sommige vrienden de airco hebben staan. ‘s- nachts op 18 graden. Ten eerste kost dat volgens mij een fortuin, en ten tweede is dat niet aangenaam fris meer. Dat is gewoon ronduit koud.
Op sommige kantoren is het ook zo koud. Je ziet daar allemaal mensen met vesten rondlopen. Die ik overigens zelf ook meeneem als ik naar de bioscoop ga. Te koud is het daar.
Nee, zo rond de twee à drieëntwintig graden is prettig. Het is prettig om de winkel in te kunnen lopen op een warme dag, maar ik vind het persoonlijk ook net zo lekker om de winkel weer uit te lopen. De frisse buitenlucht is toch nog altijd prettiger dan de droge aircolucht. En als ik er te lang in sta, met blote armen en blote benen, dan krijg ik het koud. In de supermarkt heb ik het ook altijd koud bij de koel- en vriesafdeling. Dus na mijn rondje vlees, kaas en yoghurt ben ik weer toe aan de houdbare producten. Ik loop eerst drie rijen langs koffie, chips en koeken voordat ik nog een laatste keer langs het fruit en de groente loop.
Nee, dan hier in Nederland. Daar is het eerder andersom. Krijg ik het op Curaçao dus koud in de winkels, hier krijg ik het bloedheet. Met mijn winterjas (die ik in de herfst al draag) en lange laarzen naar buiten gaan is geen overbodige luxe als het kouder wordt. Onder die winterjas heb ik een jurk aan en daaronder een t-shirt met lange mouwen. In de winkel staat de verwarming aan zodat het winkelpersoneel kan werken zonder die dikke jas aan. Zij hebben enkel een blouse of licht truitje aan.  Het zweet breekt me uit als ik mijn rondje door de winkel loop. In een kledingwinkel ben ik vaak snel klaar. Passen zit er niet meer in. Dat was funest voor mijn financiële huishouding. Voordat ik al die lagen kleren uit heb, en de nieuwe aan heb, staat het zweet me al op mijn rug, waardoor ik die nieuwe kleren met goed fatsoen niet meer terug kan hangen, waardoor mijn kast dus vol hangt met kleren die ik eigenlijk niet had willen hebben. En dat allemaal omdat de verwarming aan staat in de winter. In de supermarkt is het iets beter. Na een paar gangpaden met houdbare producten krijg ik het erg warm. Nu kan ik de versproducten in gaan slaan. Ik loop langzaam langs de koel- en vriesafdeling en adem de verkoeling in. Maar nooit te lang, want na de kassa moet ik onherroepelijk toch weer naar buiten de kou in.
Dus wat loop ik nou te zeuren. Het is ook nooit goed. Vanuit economisch oogpunt bekeken hebben we het zo slecht nog niet, met onze permanente airco die altijd aan staat in Nederland. Of die verwarming op Curaçao.

geheim taal



Nu mijn zoon wat ouder wordt moet ik steeds meer op mijn woorden letten. Niet alleen begrijpt hij de Nederlandse taal steeds beter, hij kent inmiddels ook al heel wat woordjes in het Papiaments.
Een paar jaar geleden konden wij nog een gesprek voeren over  elk onderwerp, zonder dat ons kind daar weet van had. Toen kwam de periode dat dat in het Nederlands niet meer mogelijk was. Hij begreep heel goed waar het over ging en door de dingen cryptisch te omschrijven raakten vooral wijzelf in de war.  En wilde die kleine nog meer uitleg. Doordat mijn man steeds meer Papiamentse woorden kende kon ik zo nu en dan wel eens iets duidelijk maken in het Papiaments. Maar helaas, ook dat zit er niet meer in.
Kindlief heeft inmiddels een dusdanige woordenschat opgebouwd dat hij de essentie van ons gesprek kan volgen. Over het algemeen is dit geen probleem. De gesprekken die echt niet voor kinderoren bestemd zijn voeren we nu in de avond of op andere momenten dat we even kindloos zijn.
Wat ik echter nog niet uit heb kunnen schakelen is die primaire behoefte om te schelden in het Papiaments als iets mis gaat. Het floept eruit voordat ik er erg in heb. Meestal moet het vrouwelijk geslachtsorgaan het ontgelden.
In huis gaat het nog wel. Daar gaat blijkbaar niet zoveel mis of ik kan beter gehoor geven aan die impulscontrole om te schelden. Ik weet het te omzeilen of geef er een andere klank of taalverbastering aan. In de auto wordt het een ander verhaal. Ik hou hele gesprekken met mijzelf en mijn medeweggebruikers. Ik vind dat mijn medeweggebruikers te weinig rekening houden met mij en mijn rijstijl en dat zorgt voor irritaties mijnerzijds. Ik uit mijn ongenoegen luid en duidelijk. Wanneer ik dit doe als ik alleen in de auto zit levert dit mij vooral geërgerde blikken op van de tegenpartij of blikken van meelij, waaruit ik concludeer dat ze medelijden met mij hebben, omdat ik in mijn eentje zit te praten.
Aangezien het verkeer geen rekening houdt met het feit of ik alleen rijd of met kind erbij overkomt het mij ook, dat ik deze scheldtornado uit waar hij bij zit. Ik ben me er zeker van bewust dat ik niet het goede voorbeeld geef.  Dus als ik me maar heel even kan inhouden dan start ik mijn tirade waarna ik stop. Ik slik mijn woorden in en zeg niets.
Was het maar zo simpel. Op de momenten dat ik denk dat ik correct handel en stop bij ‘den….’  hoor ik vanaf de achterbank mijn zoon mijn zinnen aanvullen.
Hij vult aan: ‘Dat is den k….. hè mama’. Hij kent de taal en hij spreekt deze zonder gène uit. Niet bij hem, maar bij mij staat het schaamrood  op mijn kaken.