zondag 26 juni 2011

mee eten

Het eerste jaar studeren in Nederland was een belevenis. Allemaal nieuwe indrukken, maar ook veel nieuwe gewoonten leer je kennen.
Samen met een studiegenootje zou ik bij haar thuis gaan studeren. Zij woonde nog thuis, dus het idee klonk aanlokkelijk. Thee, koekjes, een warm huis.
De thee en koekjes , ja die stonden klaar en de verwarming stond aan dus koud was het niet. We waren daar rond een uur vier en om half vijf dus nog niet klaar met studeren. Toch kwam moederlief de kamer binnen en vroeg mij dwingend om op de bank te gaan zitten en even te wachten. Ik mocht wel even televisie kijken, maar het gezin moest nu eten.
Half vijf, en ze gingen eten. Voordat ik überhaupt van die verbazing bekomen was sloeg de andere verbazing nog harder binnen in mijn gestel. Hoezo op de bank zitten, hoezo  ik mag wel televisie kijken. Ik had nog geen honger, het was immers pas half vijf, maar ik mocht dus gewoon helemaal niet mee eten. Dat was niet gebruikelijk is mij jaren later wel eens verteld. Ik was met zoveel stomheid geslagen dat het niet eens in mij opkwam om er iets van te zeggen, of om op te staan en weg te gaan. Ik ben televisie gaan kijken en heb de tijd uit gezeten tot ik weer aan diezelfde, nu afgeruimde tafel, mocht plaatsnemen om verder te studeren. Met buikpijn ben ik die avond naar huis gegaan. Of dat van de onvriendelijke, in mijn ogen asociale manier van met mensen omgaan was of van de honger wist ik niet.
Dat bij ons altijd iedereen kon mee eten, was op Curaçao niet meer dan gewoon. Het maakte niet uit hoe laat je kwam , er werd zonder te vragen gewoon een bord bijgeschoven. Het maakte ook niet uit met hoeveel mensen je kwam, dan werden er meerdere borden bij geschoven en was er niet genoeg, dan werd er bij gemaakt. Sterker nog, mijn moeder kookte standaard voor meer mensen dan ons vieren. Wie weet wie er nog langs zou komen. Een gewoonte die wij dochters van haar hebben overgenomen. Er is altijd genoeg eten in huis en iedereen mag mee eten.
In de studentenflat waar wij in woonden was het een gewoonte dat iedereen bij elkaar over de vloer kwam. Opvallend was het wel dat een paar Nederlandse vrienden standaard om half zes langs kwamen. Zomaar voor de gezelligheid en tuurlijk konden die mee eten, maar na een keer of wat begon het ons wel op te vallen. Ze kwamen altijd rond etenstijd en zeiden nooit nee als we ze uitnodigden voor het eten. En op een dag waren we het zat. Mijn zus en ik hadden heerlijk gekookt, een flinke pan stoba en natuurlijk mochten ze mee eten.
Wat die gele dingen waren die erin dreven, vroegen ze nog, oh dat heten promentes, zeiden we terwijl we elkaar een knipoog gaven. En daar moet je juist een heleboel van opscheppen, dat maakt het extra lekker. Of ze nu zo beleefd waren om niets te zeggen of niet in staat om nog te praten, terwijl de tranen over hun rode wangen liepen weet ik niet, maar dit weet ik wel,  rond etenstijd hebben wij ze niet meer gezien.

zondag 19 juni 2011

zwemmen in zee

Als je geboren bent op de tropen en daar voor het eerst hebt gezwommen in die blauwe , doorzichtige zee, dan wil je nooit meer iets anders. Die zee waarin je je voeten kan zien als je het water inloopt. Waar je de bodem blijft zien, ook al ligt die een paar meter dieper. Dat beeld blijft je je hele leven achtervolgen, je kan niet meer zonder, hoe warm het ook is.
En warm kan het hier wel worden in Nederland. De laatste jaren steeds warmer. Het komt nu zelfs wel eens voor dat we dan het strand opzoeken. Wij moeten dan anderhalf uur rijden voordat we er zijn en dat vinden we lang, dus dat doen we meestal niet. Daar komt bij , dat op zo’n dag nog ongeveer 500.000 andere mensen ook vinden dat ze naar het strand moeten, dus na een half uur sta je in de file om drie uur later aan te komen op een strand dat zo vol ligt ,dat je eigenlijk alleen maar weer naar huis wil. En daar kies je dan niet voor, want je auto staat twaalf staten verderop , tegen een parkeertarief van zes euro per uur, dus je blijft op het strand. En je dwingt jezelf om het leuk te vinden.
Na wat heen en weer turen zie je een plekje waar je wil gaan liggen. Je sjokt erheen door het mulle zand, met een kind aan je linkerbroekspijp zeurend :  ‘mag  ik nu dan een ijsje’, met je man voor je die de handdoeken tas , de koelbox en nog een paar strandstoelen mee sjouwt, en wellicht nog meer vrienden of familie, allemaal met dezelfde rood verhitte gezichten en aangeplakte kleding. Maar leuk zal het zijn.
De handdoeken liggen op het strand, het kind heeft een ijsje en enigszins rustig staar je voor je uit. Je wil de zee zien, maar ziet vooral een heleboel  bijna naakte, van de zonnebrand ingewreven glimmende lijven. Je zou zo graag een bekertje zeewater willen hebben. Dat je over je heen kan gooien, ter verkoeling, maar dat is te ver lopen. Tegen de tijd dat je terug bent bij je handdoek is het water in de beker verdampt. Daarnaast is het zand waar je toch overheen moet gloeiend heet. Ongelooflijk hoe heet dat hier is.  Je zou dat in de tropen verwachten, maar niets is minder waar. Er is op Curaçao maar één plek waar ik het zand op het strand ook heet vindt en dat is bij playa pretu, maar verder nergens. Als iemand mij kan uitleggen hoe dat kan graag.
Maar goed, verkoeling wil je dus. De slippers aan en richting zee. Bij de zee aangekomen zie je de mensen in het water plezier hebben. Die hebben het niet meer heet, je loopt naar de zeerand en steekt je teen in het water. IJskoud Maar dan ook ijskoud is het water. Vlug trek je je teen terug. Maar warm blijft het buiten het water, dus nog maar eens die teen erin, en vooruit, nu de hele voet.  Geschrokken trek ik mijn voeten terug. Niet van de kou dit keer, maar ik zag ze niet meer.
Deze zee is zo vies, dat als je tot je enkels in het water staat, dan zie je je voeten niet meer. Ik heb gezworen dat ik nooit, maar dan ook nooit zou gaan zwemmen in dat vieze zeewater, daar zitten zoveel afvalstoffen in, dat je volgens mij licht geeft in het donker als  je daar eenmaal een duik in hebt genomen.
In de auto terug naar huis staren mensen ons vreemd aan. Naast mijn man zit een groen lichtgevend wezen met een vel papier in haar handen waarop staat: sorry, ik heb de Noordzee getrotseerd , ik zal het nooit meer doen. Nooit meer.  Zo waar ik groen zie. 

zondag 12 juni 2011

barbecue

Ik herinner mij mijn vijftiende verjaardag nog heel goed in 1984. Het was mijn eerste verjaardag  op Curaçao. Ik mocht zelf weten hoe ik  het wilde vieren en met wie en ik wist het meteen. Met een stel vrienden uit de klas gaan barbecueën op het strand van Barbara Beach. 
Zo gezegd, zo gedaan. Barbara Beach was toen nog een strand waar iedereen naar toe kon. Waar je geen entree hoefde te betalen. Het was nog ongerept met bomen , struiken en mini kiezels. Geweldig. De barbecue mee, vrienden mee, natuurlijk ouders met hun vrienden mee en genieten maar.
Op de barbecue porkchops, kippenpoten, spare-ribs en daarnaast aardappelsalade. Meer niet, en veel limondade.
Tijdens het barbecueën toen en later ook gebeurde het natuurlijk wel eens dat bij het omdraaien van het vlees, het vlees van de vork viel en in het zand terecht kwam. Geen nood, je prikte het aan de vork, liep naar de zee, even afspoelen en weer op het vuur. Geen mens die raar opkeek, iedereen deed het zo.
En toen kwam ik in Nederland en ging ik hier barbecueën. En ja, ook hier valt het vlees wel eens van de vork. Hier valt het vlees dan op het terras of in het gras, maar ook hier is water, dus, afspoelen en weer op het vuur. Dat heeft mij de eerste keer bijna mijn relatie gekost. Zo vies, zo onhygiënisch . En ik maar uitleggen dat het vuur alle bacteriën doodt en dat je trouwens van een beetje vuil niet doodgaat, dat dat goed is voor je weerstand. Ja, dat zal wel zei hij, het was uiteindelijk niet goed voor de relatie.
In de tropen leer je snel over dit soort ongemakken heen stappen. Je hebt niet snel een supermarkt in de buurt van het strand, laat staan de marinade middelen, dus ja, even afspoelen en niet zeuren. Zo ook met de suikerpot. Die stond toch lang op het aanrecht en behalve wij, vonden ook de mieren dat ze recht hadden op een beetje zoetigheid. In het begin gooide ik elk potje suiker weg waar ik een mier op had zien lopen en na verloop van tijd schepte ik eromheen.  Het kan zelfs zo zijn dat ik wel eens thee heb gedronken waar nog een verdwaalde mier in ronddreef.
Zo mooi omschrijft Yvonne Keuls dat in haar boek: Indische tantes, die samen koffie drinken en soms na een slokje een vlieg uitspugen die een mislanding in hun kopje had gemaakt. Daar heb ik voor mijzelf wel een grens getrokken, ik vind vliegen vies, dus nee, die mogen niet, ook niet tijdelijk hun heil in mijn mond zoeken.
Over vies gesproken, op Curaçao eten we pork-chops, spare-ribs en kippenpoten op de barbecue. Ook mais is lekker. Nee, dan hier, ze willen geen vlees dat even de grond van dichtbij heeft bekeken en daarna een heerlijk douche heeft gehad, maar ze eten wel massaal frikandellen op de barbecue. Ik zal u niet lastig vallen wat daar allemaal in schijnt te zitten, maar geloof me, dan mag mijn vlees best een tijdje op de grond liggen, een dansje maken en dan zonder douche weer het vuur op. 

zondag 5 juni 2011

een auto om in te rijden

Ik heb een auto om in te rijden. Ik heb geen auto om die honderd meter verderop neer te zetten om dan nog te moeten lopen naar de winkel. Ik wil voor de deur parkeren en als dat niet kan , dan vind ik een afstand binnen vijftig meter  acceptabel, en anders rij ik door naar een volgende supermarkt.
Gelukkig hebben wij de luxe in ons dorp dat ik kan kiezen uit zes supermarkten. En dat op een dorp met een inwonersaantal van rond de 23.000. Als je dat eerlijk deelt dan willen er per supermarkt zo’n 3800 mensen gebruik maken. Er van uitgaande dat de helft daarvan kinderen zijn, dan blijven er nog 1900 over. Zij doen niet allemaal op dezelfde dag boodschappen. ik denk dat 70 procent toch de zaterdag kiest, dus dat zijn dan 1330 mensen. Verdeeld over de 12 uren dat de supermarkt open is, zo’n 110 mensen per uur. Dan is de keus snel gemaakt. Er is maar één supermarkt met meer dan 100 parkeerplekken ‘voor de deur’.  De acceptabele afstand van vijftig in acht genomen, maar die vijftig meter horen wel bij de parkeerplaats van deze supermarkt.
Los van de parkeerplekken is het assortiment ook van belang, en daar gaat het wel eens mis. Ga ik naar de supermarkt waar ze bijvoorbeeld sushi hebben ( de enige in ons dorp), dan hebben ze daar maar een kleine vijftig parkeerplekken. Als daar ook die 110 mensen per uur moeten staan, dan is er geen plek. Dan rij ik dus door. Ik eet op zaterdag dan ook nooit sushi. Wel op maandagochtend of dinsdagmiddag. Her percentage boodschappende mensen ligt dan beduidend lager.
Manlief snapt het niet. Wat is er mis met die honderd meter lopen, is nog gezond ook , hoor ik hem zeggen. Na een grauw en een zucht van mij kijken we beiden stoïcijns de andere kant op. Het ligt eraan wie er rijdt wie de discussie wint.
Er zijn ook dagen dat ik ze allemaal afrij hoor. Wanneer ik niet voor de deur kan parkeren, rij ik eerst een rondje extra om daarna toch door te rijden naar de volgende.  Dan ben ik maar wat langer onderweg, maar ik ga niet drie straten doorlopen omdat ik een flesje koffiemelk te kort kom. Ik wil wel drie liter benzine uitgeven voor dat flesje. En ik maar klagen dat de boodschappen duurder worden.