zondag 25 september 2011

naar de haaien

Ik ben ontzettend goedgelovig. Altijd al geweest.

Ik kwam terug van een vakantie op Curaçao waar ik alleen was geweest en mijn zwager en mijn man haalden mij op.

Nog duf en vermoeid van de reis zit ik te soezen achter in de auto als ik ze over Curaçao hoor praten. Over een nieuw project met haaien dat daar opgestart is.

Ik veer iets overeind en vraag waar ze het over hebben.

Nou, over een project met haaien, deep blue sea. Had ik daar dan niet van gehoord? De kranten hadden er hier bol van gestaan.

Ik keek ze aan of ze gek waren en zei meteen dat er niet zoiets was op Curaçao. Er zijn wel haaien, maar niet in die context. En rustig ging ik weer achterover zitten, naar buiten kijken, en mezelf afvragen wat ik in hemelsnaam deed in dit groene , platte land met koeien in de wei.

‘Je hebt echt iets gemist hoor’. En voordat ik kon reageren werd mij uitgelegd hoe het project in zijn werk ging. En gaandeweg de rit begon het steeds aannemelijker te klinken.

Ja, er zijn haaien op Curaçao, dus zo’n project zou inderdaad makkelijk kunnen, toch?

En ik kon het nieuws toch gemist hebben?

Dat mijn man, toentertijd nog mijn vriend, ook stug vol viel betekende wel iets voor mij. Dan zou het dus wel waar zijn.

Ik bekeek de groene weilanden , die voorbij raasden met iets andere ogen. Een koe is alleen log en groot, en staat negen van de tien keer achter een hek, of in de wei waar een sloot tussen ligt. Een haai is een ander verhaal. Die zie je niet aankomen als je in het water bent.

Ik ben al geen held. Ga alleen zwemmen bij stukken waar ik nog kan staan of waar ik de bodem echt goed kan zien. Duiken heb ik één keer gedaan , en dat was geen succes vanwege de angst voor haaien.

Haaien zijn niet grappig, daar moet je geen grappen over maken. Dat wisten ze, dus het moest wel waar zijn.

Ik sta op het punt om mijn ouders te bellen om te vragen waarom ze mij niet hebben gewaarschuwd voor dit project als ik gegrinnik hoor. Ik zie de pretoogjes voor me en plof weer achterover in de stoel.

Niks geen project, gewoon een suffe film die ze de avond van te voren hebben gezien en een meisje dat, zeker na  een reis van tien uur, erg goedgelovig is.

Hoe kan ik ook zo suf zijn om te denken dat deze twee heren het beter weten dan ik, ik, die haar halve leven op de Antillen heeft gewoond.

Naar de haaien met ze.

zaterdag 17 september 2011

bekende Nederlanders

Mijn eerste stage adres in Nederland was bij de schouwburg in Nijmegen. Ik mocht receptie werk doen.

Het leukste van deze stage was , dat ik gratis optredens mocht zien. Voor een arme student niet gek natuurlijk. Zo zat ik op een avond bij Herman Finkers,  een  cabaretier die in het oosten van het land woont.  Niet in de zaal, maar bij de mannen van de techniek. Gratis oké, maar dan wel in het lichthok. Geen probleem.

Ik had een ander probleem. Dat was een taalprobleem. Ik kon Herman Finkers namelijk helemaal niet verstaan. Hij sprak wel Nederlands, maar had een ongelooflijk accent. Hij is een tukker. Zo worden mensen uit het oosten van het land ook wel genoemd. Nu versta ik ze, maar toen , geen woord. De eerste paar grappen lachte ik dapper mee met de techniekmannen. Ik wilde me niet laten kennen, maar ik hield dit niet vol.

Al gauw moest ik vragen wat er werd gezegd, waardoor ik steeds de clou mistte, en te laat lachte, waardoor ik de volgende inleiding weer mistte, en daardoor de clou. U snapt het, de inhoud van deze avond is niet in mijn herinnering blijven hangen. Als het ministerie in Nederland ooit nog een verscherpte maatregel zoekt in het kader van inburgeren, dan kunnen ze met een gerust hart vragen aan de migrant om een samenvatting te geven van een voorstelling van Herman Finkers. Er zullen weinig mensen die cursus volbrengen, of ze moeten uit Tukkerland komen.

Net zo’n cultuur shock was Paul de Leeuw voor mij. Een hype was hij in Nederland. Hij schoffeerde iedereen. Vrouw, man, kind, gehandicapt, het maakte hem niet uit. En het gekke was nog, hij kwam er mee weg. Iedereen vond hem geweldig. Inclusief die gehandicapten. Ik snapte er niets van. Het heeft jaren geduurd voordat ik doorhad dat dit normaal geaccepteerd werd in Nederland. Je kon hier zomaar mensen belachelijk maken, en er dan ook nog betaald voor krijgen.  Tegen de tijd dat uitzendingen herhaald werden vond ik Paul de Leeuw ook leuk. Ik was inmiddels genoeg ingeburgerd in het land om te snappen dat dit humor was.

Nu ik cabaret snapte, met veel plezier keek en nog steeds kijk naar onder andere Jorgen Raymann wilde ik ook graag cabaret zien van eigen bodem. Dus toen vrienden mij mee vroegen in Dordrecht naar een voorstelling zei ik meteen ja.

En toen ging het mis. Was ik inmiddels genoeg ingeburgerd in Nederland om cabaret te snappen, was deze avond in het Papiaments en daar had ik geen seconde rekening mee gehouden.

Dus al gauw klonk er vanuit mijn stoel: wat zei hij? Hè? Wat zei hij? Hahahahaha, ja dat was grappig. Hoe bedoel je, niet grappig meer.


zaterdag 10 september 2011

krabben

Krabben vangen heb ik nooit gedaan. Wel veel vrienden over gehoord vroeger. Ook mijn vader ving nog wel eens krabben met zijn broers. Met meerdere blikken naar  Saliña, wachten tot de krab rustig zit, oppakken en in het blik stoppen. Mee naar huis nemen en je at die avond krab.

Het leek mij wel leuk om het eens te gaan doen, maar op de een of andere manier is het er nooit van gekomen.

Wel krabben van dichtbij gezien. Binnen- en buitenshuis kregen wij bezoek van een krab. Er heeft zelfs een krab bij ons in de tuin gewoond. Dat wil zeggen, hij had onze tuin gekozen als vaste standplaats en wij lieten dat toe.  Elke dag even kijken of de krab er nog was, en op een dag was hij weg. Daar stelde je geen vragen bij, dat was gewoon zo.

Ook op straat de nodige krabben gezien. Waarvan één het niet meer na kan vertellen. Ik kwam hem tegen en wilde hem ontwijken. Dus met een bochtje ging ik erlangs, vergetend dat de krab niet voor- of achterwaarts loopt, maar zijwaarts. Dat was een korte ontmoeting met deze krab.

In Nederland zie ik krabben voornamelijk in de winkel liggen. In het diepvries vak, schoongemaakt en klaar voor consumptie. Om krabben in levende lijven te zien zal ik naar de zeeprovincies moeten gaan. Noordzeekrab, wolhandkrab uit het IJselmeer. Alleen in Nederland zijn er al elf krabsoorten. Ik zou ze toch allemaal eens willen ontmoeten.

Niet zozeer in levende lijven.  Ergens heb ik ooit een parallel getrokken tussen een krab en een spin en sindsdien vind ik ze eigenlijk te eng om te zien. Ze hebben een aantal poten te veel en een enge kop. Als ik dan ook nog lees dat er dus een wolhandkrab is, dan lopen de rillingen me helemaal over het lijf. Die zullen dus wel harig zijn.

Ik vind het een prima alternatief als wij elkaar pas tegenkomen als ik op een stoel achter een tafel zit en de krab mij vanaf mijn bord aankijkt, rood geblakerd van het hete water met holle ogen.

Dat ik krabben al lang niet meer als veredeld huisdier beschouwde bleek al toen ik zo’n acht jaar geleden op vakantie was op Curacao met de kinderen. Bij de boogjes  liepen zij wat rond toen zij voor het eerst levende, loslopende, oftewel scharende krabben zagen. Ze riepen enthousiast dat ik moest komen kijken.  Enigszins gedesillusioneerd  hoorden zij mijn antwoord aan: ‘lekker’, was het enige wat ik uit kon brengen, waarna ik naar mijn tafel liep om mijn bestelling aan te passen.  


zondag 4 september 2011

kerosine en warmte


Ik kan de kerosine lucht van de vliegtuigen op Hato nog altijd ruiken.  Het eerste gevoel van thuiskomen noemde ik het altijd. Dan stond je daar boven aan die vliegtuigtrap, je werd overvallen door die kerosinelucht vermengd met de warmte die van het platform afkwam en je wist het: ik ben weer thuis. Hoe jammer vind ik het dan ook dat we nu al weer een aantal jaren door een slurf geloodst worden om vanuit het airco vliegtuig , door de airco slurf, bijna warmteloos naar de airco aankomsthal worden gebracht. Een stukje nostalgie dat mijns inziens moest wijken voor het comfort van wie?

Ik heb geen idee. Waarschijnlijk bedacht door een aantal mensen die vonden dat Curaçao een eiland van wereldformaat was, dat dus ook moest voldoen aan de standaard voor wereldformaat steden. Een slurf met airco dus.

Ik heb aan de andere kant gehoord dat een Amerikaanse vliegmaatschappij dit heeft bedongen, voordat het besloot om wekelijks, zo niet dagelijks op Curaçao te vliegen. Want de Amerikanen zijn deze luxe gewend en anders zouden ze niet naar het eiland willen komen.

Ja, ik zie het al voor me dat de gemiddelde Amerikaan bij het boeken van een vlucht naar Curaçao vragen of er bij aankomst wel een aircoslurf is waar ze doorheen mogen lopen, anders krijgen ze het namelijk zo warm en dat is toch echt niet de bedoeling als je naar een tropisch eiland gaat.

Nee, zo zal het niet gegaan zijn, of het überhaupt doorgedrukt is door de Amerikanen durf ik ook niet te beweren. Nogmaals , het is van horen zeggen. Feit blijft dat ik het jammer vind.

Ik vond het mede om deze reden altijd heel frustrerend als de vlucht een tussenlanding maakte op Aruba en je mocht er niet uit; ondertussen gingen deuren van het vliegtuig wel even  open. Je rook de kerosine en je voelde de hitte van het platform het vliegtuig in dwalen, maar je was nog niet thuis. Vaak stonden we in de deuropening, te mijmeren over hoe het over anderhalf uur zou zijn. Want die tijd stond je meestal wel aan de grond. Samen met vrienden , die ook naar huis gingen, stond je alvast plannen te maken voor die avond, we raakten al helemaal in de stemming, en dat allemaal door die lucht en die warmte.

De gemiddelde Nederlandse  toerist die ook in het vliegtuig zat had er meer moeite mee. Die begonnen naar zakdoeken te zoeken en droogden hun bezwete hoofden ermee af. Zweetplekken onder hun oksels namen ware vormen aan en de broeken en rokken, die zo keurig de laatste tien uur hadden overleefd, kleefden nu aan hun benen.

‘Sjezus, wat is het hier heet’, hoorde je om je heen, als ook:

‘Kan die airco niet aan?.

Geen probleem meneer, die airco op het eiland staat hier al duizenden jaren aan. Die heet de passaatwind en waait nagenoeg altijd.

Menig verhaaltje wordt beëindigd met de woorden: en de olifant met zijn lange snuit, blies het verhaaltje uit. Toch jammer dat deze olifant als taak heeft, een surrogaat verkoeling te moeten bieden aan hen die de warmte van het eiland niet meteen , maar pas bij het verlaten van de aankomsthal willen voelen.

Welkom in de tropen.