zondag 26 februari 2012

carnaval

Carnaval is weer achter de rug. Ik ben er niet rouwig om. Kon ik er in mijn kindloos tijdperk nog redelijk onderuit komen, nu lukt dat zeker niet meer.
Het begint al op mijn werk. De kinderen uit groep zes hebben het al weken over de carnaval. Wat doen ze aan, wat ze gaan doen, in welk café ze de carnavalsdagen zullen zijn. Mijn collega’s doen er niet voor onder. Er gaat een memo rond: wie gaat er op vrijdag mee de stad in? Met wat persoonlijke memo’s erachteraan: kan ik met je meerijden? Dan kan ik namelijk drinken.
Ik vind een ochtend carnaval op school genoeg. Dan heb ik gehost en blij gedaan. Vraag me niet om ook nog de stad in te gaan. Ik heb het wel eens gedaan hoor, maar na de zoveelste plaat van André van Duin of de deurzakkers heb ik het wel gehoord. Daarnaast was ik op de één of andere manier altijd diegene die moest rijden, dus na een paar drankjes stond ik nuchter aan de bar, terwijl ik mijn collega’s in een hoedanigheid voorbij zag komen die ik hopelijk nooit meer zou zien.
Nu in het kindtijdperk moet ik thuis ook aan de bak. In de winkels liggen volop verkleedspullen en serpentines. Met een tas vol spullen komen we thuis. Binnen twee dagen kan ik weer terug naar de winkel, want de eerste lading serpentines is er al doorheen geblazen.  Huis een rotzooi en kind ongelukkig als ik alles weggooi. Nee carnaval is niet altijd feest bij ons.
De optocht die we gaan bekijken is een verhaal apart. Wat tijd verschilt hij niet veel van de gran marcha. Ook hier begon hij een uur te laat. Maar dan de groepen. Er was er één bij die op zich een redelijk grappig idee had, maar dan lopen de mensen zover uit elkaar, dat er geen verband meer is. Waardoor het niet meer grappig was, maar irritant. Er waren verschillende karren waaruit vooral veel house herrie kwam, met veel  jongelui die dronken stonden te lallen naar het publiek. Tel daarbij op dat het sneeuwde, hagelde met een wind die duidelijk uit het oosten kwam. Niet grappig.  
In gedachten stond ik ergens op de rodeweg. In mijn korte broek, t-shirt, drankje in mijn handen, omringd door vrienden. Uit elke wagen die voorbij kwam veelal dezelfde tumba waarop door de loopgroepen als door het publiek  werd gedanst.  Roodverbrand, moe, maar zeker voldaan gingen we aan het eind van de dag naar huis. We wisten zeker dat het volgend jaar nooit beter kon worden dan dat jaar.
Dat we wel eens midden in een schietpartij hebben gestaan toen we de pondjesbrug niet over mochten wegens instortingsgevaar vergeten we gauw. Dat we kapot aankwamen bij het Avila Beach Hotel van het meelopen aan het einde van de stoet of omdat we meededen met de optocht vergeten we ook. Dat we weg werden gestuurd door het hotelpersoneel, omdat we onze voeten in de fontein bij de ingang koelte gaven, dat we na een hele lange dag nog langer moesten wachten, omdat onze ouders met de auto niet in de buurt konden komen om ons op te halen. Het doet niets af aan de herinnering die elk jaar de kop op steekt als ik diep weggedoken in mijn winterjas naar de optocht sta te kijken. De serpentines dwarrelen om mijn hoofd. Mijn handen zijn te verkleumd om ze weg te halen. Kind, help je moeder, haal die slingers eens weg, maar kind viert carnaval. Hij houst mee met de wagens en blaast zijn serpentines de lucht in. Kleine nep-antilliaan. 

zaterdag 18 februari 2012

skiën

Mijn zwager heeft een boot. Zo’n snelle die tegenwoordig in Nederland ook harder mag dan 5 km per uur.
Waterskien, nee kan ik niet, kon ik niet, en nu nog niet. Koop maar zo’n plank zei ik nog.
Ik zag me alweer gaan. Planken ( plenken zeggen wij, planken zeggen ze in Nederland). Zo achter die boot, over de waterkering heen scheren en dan vol over dat wat er heen schieten. Soms ook met zijn tweeën achter de boot aan en dan elkaar proberen om te duwen. Wat een lol, wat een sensatie.
Nee, zo’n plank was niets zei mijn zwager, ga maar skiën. Goed, ik ook niet de beroerdste. Ik heb het tot een keer of acht geprobeerd, maar na de zoveelste waterinname gooide ik de handdoek in de ring. Waterskien is niet mijn ding.
Misschien gewoon skiën dan. Vol goede moed naar Zoetermeer waar we een proefles namen in een indoor ski hal. Stoer hoor. Op die lange latten. Deze doken niet meteen naar de diepte van het water. Deze bleven boven. Niet netjes naast elkaar zoals ik het graag had gezien, maar meteen wijdbeens. Zat ik ineens weer in een spagaat. En dat is na twintig jaar weinig sporten een stuk minder aangenaam dan toen.
Goed, skiën dus. Het ging niet onaardig. Ik bleef na die eerst glijpartij redelijk op de been en durfde zelfs een heuveltje af. Remmen lukte en na nog een paar keer oefenen vond ik dat ik het best goed had gedaan. Dit proefde naar meer.
 Een paar maanden later nog een keer naar Zoetermeer gereden. Nu geen proefles meer genomen. We wisten immers hoe het moest nu, maar eenmaal boven op die nepberg durfde ik niet meer naar beneden. Ik zag mijzelf al vallen, botten breken, in de kreukels liggen. Maar wat dan? Je staat daar dan boven op zo’n berg. De lift brengt je wel naar boven, maar niet meer naar beneden. Daar is maar één manier voor, glijden op die ski’s. Met het hart achter in mijn keel ben ik gegaan. Stapvoets, af en toe stukjes op de billen ben ik beneden gekomen. Nooit meer heb ik toen geroepen en dat hou ik aardig vol tot nu toe.
Dat het skiën niet lukte was natuurlijk de schuld van de berg. Ik heb hoogtevrees, daarom lukte het niet. Langlaufen is een alternatief. En vorig jaar in Luxemburg hadden wij de mogelijkheid om dit te doen. Dus ook hier, de lange latten onder binden,  goed ingepakt ( dit keer was het buiten en niet in een overdekte, windvrije hal) en daar gingen we. Wel twee hele meters vooruit, voordat ik languit ging. Opstaan en weer doorgaan. Om na de volgende twee meter weer de sneeuw van heel dichtbij te voelen. Dit heb ik denk ik een halve kilometer volgehouden tot ik tot de briljante conclusie kwam dat skiën gewoon niet mijn ding is.
Ik wist het al toen ik nog een tiener was en het waterskiën probeerde. Dat lukte niet. Ik had beter moeten luisteren, zittend die berg af, geen probleem, zitten in de sneeuw om te spelen geen probleem, zitten op een plank over het water scheren geen probleem.
Ik denk dat ik mijn zwager maar gewoon zo’n plank cadeau doe.  Of heb ik nu een plank voor mijn kop. 

zaterdag 11 februari 2012

De nieuwe Mangusa. Daar wilden we heen. Mijn zus en moeder hadden de primeur. Ik heb nog een weekje moeten wachten. Maar wat een ruimte. Je zou elkaar nog kwijt kunnen raken. En dat is dan ook precies wat er gebeurde met mijn zus en moeder. Die hebben elkaar een kwartier lopen zoeken, nadat ze besloten om elkaar maar te bellen.
‘Mam, waar sta je?’.
‘Bij de melk en jij?’.
Ze hadden elkaar snel gevonden. Of dit nu komt omdat de supermarkt zo groot is of door de geografische kennis van mijn zus laat ik in het midden. In Nederland is ze meerdere keren de weg kwijt geraakt.
Na een avondje stappen in Amsterdam de auto terug vinden was ook een uitdaging. Op Curaçao is het niet moeilijk. Je parkeert je auto bij dat ene café in de buurt en daar vind je hem altijd weer terug. Tenzij iemand besloten heeft om hem voor onbepaalde tijd te lenen. Maar in principe ben je je auto niet kwijt. Zo wel in Amsterdam.
Amsterdam heeft een heleboel grachten en die zijn lang. Erg lang. De auto aan één van de grachten parkeren is geen probleem. Die naam onthoud je wel. Prinsengracht, keizersgracht. Hoe moeilijk kan het zijn. En daar zit hem de crux. Waar op de gracht heb je je auto geparkeerd? De gracht heeft nummer 1 tot en met 999. Het duurt een flink uur voordat je helemaal de gracht afgelopen hebt. Minstens anderhalf uur als je een paar borrels op hebt. En dan nog een half uur erbij als het erg slecht weer is. Regen, hagel en kou.
Als met al heeft het twee uur geduurd voordat de auto gevonden was. Verkleumd van de kou en sjacherijnig, omdat de kater al was ingetreden, was dit een minder prettige manier om kennis te maken met parkeren in Nederland.
Ach, ze weet inmiddels gelukkig dat Suriname niet in Afrika ligt en dat Breda en Oss wel beiden in Brabant liggen, maar niet bij elkaar in de buurt.

Toen ik in Mangusa was heb ik niemand horen omroepen voor kinderen die kwijt waren, geen huilende kinderen gehoord die hun ouders kwijt waren, oh ja, toch één, maar dat was de mijne die zijn zin niet kreeg.
Het ligt dus echt aan mijn zus en niet aan de supermarkt.
Mijn zus zou het voor het elkaar krijgen om nog verdwaald te raken in de ballenbak van ikea. Ze had toch net echt drie rode ballen opzij geschoven, en nu schoten er weer een stel blauwe voorbij. 

maandag 6 februari 2012

de brug

Aan de andere kant van de brug

Het is maar waar je bent opgegroeid denk ik. Ik op Banda riba en daar voel ik mij het meeste thuis.
Deze kerstvakantie zaten wij in het huis van familie op Jan Doret en gevoelsmatig zaten we ver weg.
Te ver van Saliña, te ver van mijn ouders ( Brakkeput), te ver van Centrum op Mahaai, te ver van… en zo kan ik nog even doorgaan.
Maar hoe ver is te ver? Als we over de brug reden, waren we in een kwartier op Saliña. Dat lukt de meesten niet meer vanaf Brakkeput, als ze over de Caracasbaaiweg rijden.
Daar staat file. Ongeacht hoe laat op de dag. Er staat file. In de spitstijden is het aansluiten en meerijden met de grote stroom auto’s die van en naar het werk gaat. Buiten de spitstijden om heb je te maken met filevorming als er een begrafenis is op Bottelier, als de quads hun trips beginnen of eindigen, als er een aanrijding is geweest en de auto’s wachten op de trucks van 911 om de schade op te nemen.
Maar de weg over de brug is op een gegeven moment zo saai. Op de brug is het prachtig, maar ernaartoe gebeurt niet veel. Nee, dan liever via de Churchillweg en de Schottegatweg.  Het bruisende leven in. Mensen om je heen, getoeter alom, een hond die nog snel over wil steken, meerdere mevrouwen die lootjes verkopen,  een krant in de ochtend, cala of pinda in de middag.
Nog even snel naar een winkel die je tegenkomt en waarvan je vergeten was dat je er nog heen moest.
En ver is zo relatief. Op Santa Catharina wonen is ook ver en gevoelsmatig is dat minder ver dan Jan Doret. In kilometers waarschijnlijk verder. Verder van wat? Ik blijf Saliña maar als referentiekader nemen.
Het voordeel zat er wel in toen we naar Port Marie gingen. Nadat iedereen al lang en breed vertrokken was van huis gingen wij weg. Kwamen we daar alsnog als laatsten aan overigens, maar dat had niets met de kilometers te maken, als wel met de snack die we onderweg aan moesten doen voor een pastechi en het tempo waarin we reden. Ribu rust, tijd genoeg.